Examples of using "Zeit" in a sentence and their dutch translations:
- Heeft u tijd?
- Heb je tijd?
Neem de tijd.
- Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.
- Ja, dat gebeurt nu en dan.
Verspil geen tijd!
- Het is tijd om op te staan!
- Het is tijd om op te staan.
Heeft u tijd?
Wat betekent „van tijd tot tijd”?
Wat betekent „van tijd tot tijd”?
De tijd vliegt.
Het is tijd om op te staan!
Verspil geen tijd!
Ik tennis af en toe.
Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.
- Heb je een minuut?
- Heb je een minuutje?
- Alles op zijn tijd.
- Alles op z'n tijd.
Tom verspilt tijd.
Ik verspil mijn tijd.
- Je tijd raakt op.
- Uw tijd dringt.
Ze hebben genoeg tijd.
Alles heeft zijn tijd.
- Ben je morgen vrij?
- Bent u morgen vrij?
- Zijn jullie morgen vrij?
We hebben veel tijd verloren.
- Uw tijd is op.
- Je tijd is om.
- We hebben nog tijd.
- Er is nog tijd.
We hebben veel tijd verloren.
Wij hebben genoeg tijd.
We hebben genoeg tijd.
Robert komt mij af en toe bezoeken.
Tom schrijft me nog nu en dan.
Het is tijd om op te staan.
Mijn oom bezoekt mij af en toe.
- Tijd verstrijkt snel.
- De tijd vliegt voorbij.
- Heeft u meer tijd nodig?
- Hebben jullie meer tijd nodig?
- Heb je meer tijd nodig?
Hij schrijft mij nog af en toe.
Ze belt me nu en dan op.
Wij hebben genoeg tijd.
- Alles op zijn tijd.
- Alles op z'n tijd.
Je tijd is om.
Ze hebben genoeg tijd.
We hebben veel tijd.
"Meestal
Het is tijd om te gaan. Oké.
en meer dan genoeg tijd.
Tijd om uit te laden.
De tijd vliegt.
Hoe laat ongeveer?
Verlies geen tijd.
Geef me tijd.
Tijd is geld.
Geef hem tijd.
Ik heb tijd.
De tijd dringt.
Neem de tijd.
We hebben tijd.
Wie heeft tijd?
Heeft u tijd?
Verspil geen tijd!
Het is etenstijd.
- Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.
- Ja, dat gebeurt nu en dan.
Alles heeft zijn tijd.
Het is etenstijd.
We hebben geen tijd, we moeten het nemen!
Het is bedtijd.
- Het is etenstijd.
- Aan tafel!
- Naar de tafel!
- Het is etenstijd!
Maar het niet ongebruikelijk om dit hier te vinden.
- Hebt ge een ogenblik?
- Hebt ge even tijd?
- Heeft u een ogenblik?
Heb je dinsdag tijd?
Hij is altijd aan het leren.
Ik heb nu geen tijd.