Examples of using "Neuseeland" in a sentence and their dutch translations:
Ik woon in Nieuw-Zeeland.
Ik kom uit Nieuw Zeeland.
- Ze spreken Engels in Nieuw-Zeeland.
- Men spreekt Engels in Nieuw-Zeeland.
Ze zijn van plan om naar Nieuw-Zeeland te emigreren.
Auckland is een stad in Nieuw-Zeeland.
Nieuw-Zeeland was 80 miljoen jaar geïsoleerd.
Ik kom uit Australië, maar ik woon nu in Nieuw-Zeeland.
Ik heb Rik niet gezien sedert hij terug is uit Nieuw-Zeeland.
Ik heb gehoord dat u uw vakantie in Nieuw-Zeeland gaat doorbrengen.