Examples of using "Jetzt" in a sentence and their dutch translations:
Ga nu!
Nu.
Het is nu...
Nu is het genoeg!
Lees dit nu.
Begin nu.
Als we twee...
- Niet nu!
- Nu niet!
- Kijk nu uit!
- Pas nu op!
Waarom nu?
Ga nu.
Zeker!
Kom nu!
Ga nu trouwen!
Wat nu?
Ga nu!
- Ben je nu tevreden?
- Ben je nu blij?
- Bent u nu blij?
- Zijn jullie nu blij?
- Ben je nu gelukkig?
Zet het licht op hem en haal het weg.
Ik ga nu weg.
Laten we nu gaan.
- Geloof je me nu?
- Gelooft u me nu?
- Geloven jullie me nu?
Nu is het jouw beurt.
Ben je nu gelukkig?
Nu begrijp ik het.
Je mag nu binnenkomen.
- Luister nu goed.
- Luister nou goed.
- Maak nu uw huiswerk.
- Maak nu je huiswerk!
Nu is alles in orde.
Ik moet nu gaan.
Ik moet nu gaan.
- Dat behoort nu aan mij.
- Nu is het van mij.
Glimlach nu, huil later!
Waar is het nu?
Zullen we nu beginnen?
- Waar woon je nu?
- Waar woont u nu?
- Waar woon je tegenwoordig?
Ik heb nu tijd.
Nu ga je te ver.
Luister nou goed.
Ga nu!
- Nu woon ik hier.
- Ik woon nu hier.
Nu of nooit!
- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.
Ik ga nu weg.
Nu begrijp ik het.
Ik zing nu.
Wat gebeurt er nu?
Nu sneeuwt het.
Hier en nu.
Nu is het genoeg!
Doe het nu.
We vertrekken nu.
- Hij is nu aan het koken.
- Hij kookt nu.
- Word wakker!
- Wees realistisch!
Blijf staan!
- Vlug een beetje!
- En gas erop!
Ga nu alsjeblieft.
Bel nu.
- Ze is nu aan het koken.
- Ze kookt nu.
Ik sta op het punt uit te gaan.
Beslis nog niet onmiddellijk!
Waar is Tom nu?
Nu is alles in orde.
Nu begrijp ik het.
U kunt maar beter weggaan.
Hoe gaat het nu met jullie?
Je bent nu veilig.