Examples of using "Rends" in a sentence and their dutch translations:
Geef het terug!
Geef het terug!
- Geef het terug!
- Geef terug.
Maak jezelf toonbaar.
- Geef het terug!
- Geef terug!
Ik geef dit terug.
Ik geef me over.
- Maak iemand blij.
- Maak iemand gelukkig.
- Geef ze terug aan hem!
- Geef ze terug aan haar!
- Geef ze haar weer!
- Geef het terug aan hem!
- Geef het terug aan haar!
Geef me mijn geld terug!
Ik besef dat.
Jij maakt me gelukkig.
Geef het terug!
Geef me dat boek terug!
Geef me mijn hoed terug.
Geef hem terug!
- Hoe geraak jij op school?
- Hoe ga je naar school?
Maak me gelukkig.
Ik weet niet waar je naartoe gaat.
Ik ga naar Parijs.
Maak iedereen gelukkig.
Hoe gaat ge naar school?
Geef het terug aan hem!
Ik ga bij mijn vriend.
Hoe geraak jij op school?
Quintilius Varus, geef mijn legioenen terug!
Ik bezoek hem om de twee dagen.
Ik ga iedere dag naar de kerk.
Loop jij naar school?
Ik ga te voet naar school.
Geef me de afstandbediening van de televisie.
Bezoek ons.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Waar ga je heen?
Ik ga met de fiets naar het werk.
Ik bezoek mijn grootmoeder in het ziekenhuis.
Het is uit tussen ons. Geef me mijn ring terug!
Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.
Geef me mijn hoed terug.
- Gewoonlijk ga ik lopend naar school.
- Ik ga normaal lopend naar school.
Ik loop altijd naar school.
Ik ga naar het stadscentrum.
Ik ga naar school.
- Ik ga volgende week naar een concert.
- Ik ga volgende week een concert bijwonen.
Weet jij wat dat betekent?
Ik ga naar het werk.
Ik ga naar het werk.
Geef haar er niet de schuld van.
Af en toe ga ik naar de bibliotheek.
Doe mij een plezier en schrijf die verhandeling voor mij.
Ik besef dat.
Ik ga graag in die winkel inkopen.
- Maak iedereen blij.
- Maak iedereen gelukkig.
- Ik ga naar de bibliotheek ten minste een keer per week.
- Ik ga minstens één keer per week naar de bibliotheek.
Ik ga nergens heen.
Ik ga bij mijn vriend.
Ik ga naar het stadscentrum.
Waar gaan jullie naartoe?
Ik weet niet waar je naartoe gaat.
Je beseft niet hoeveel geluk je hebt.
- Zie de feiten onder ogen!
- Erken de realiteit!
- Leg je bij de feiten neer!
Ik ga met de fiets naar het werk.
Ik besef dat.
Ik woon bij de zee, dus ik ga vaak naar het strand.
Ik ga niet.