Translation of "Rendre" in Dutch

0.013 sec.

Examples of using "Rendre" in a sentence and their dutch translations:

- Je voudrais vous rendre visite.
- Je voudrais te rendre visite.

Ik zou je graag bezoeken.

à nous rendre heureux,

of we gelukkig zijn,

Viens nous rendre visite.

- Bezoek ons.
- Kom ons bezoeken.

Allons lui rendre visite !

Laten we even bij hem aanwippen.

Venez nous rendre visite.

Kom ons bezoeken.

- Je voulais le rendre heureux.
- J'avais envie de le rendre heureux.

Ik wou hem gelukkig maken.

Je vais rendre ça intellectuel.

Ik ga het intellectueel maken.

Personne ne veut s'y rendre.

Niemand wil daarheen.

Je voulais leur rendre hommage.

Ik wou hen mijn waardering tonen.

Je voudrais vous rendre visite.

- Ik zou u willen een bezoek brengen.
- Ik zou je graag bezoeken.

- Tu viens de t'en rendre compte ?
- Vous venez de vous en rendre compte ?

Net gerealiseerd?

- Nous viendrons te rendre une petite visite.
- Nous viendrons vous rendre une petite visite.

We zullen je een bezoekje brengen.

- Viens nous rendre visite.
- Venez nous rendre visite.
- Passez nous voir.
- Passe nous voir.

Kom ons bezoeken.

- Penses-tu sérieusement ne pas t'y rendre ?
- Pensez-vous sérieusement ne pas vous y rendre ?
- Songez-vous sérieusement à ne pas vous y rendre ?
- Songes-tu sérieusement à ne pas t'y rendre ?

Denk je er echt over niet te gaan?

Veuillez vous rendre au département Chirurgie.

Ga naar de afdeling chirurgie alstublieft.

Je dus me rendre en Amérique.

Ik moest naar Amerika gaan.

J'espère pouvoir m'y rendre en juin.

Ik hoop dat ik in juni kan gaan.

Je veux me rendre sur Mars.

Ik wil naar Mars gaan.

Je dois le rendre ce soir.

Ik moet het vanavond teruggeven.

Je dois rendre ce livre aujourd'hui.

Ik moet dit boek vandaag terugbrengen.

Quand vas-tu rendre l'argent emprunté ?

Wanneer ga je het geleende geld teruggeven?

Les rêves peuvent me rendre fou.

Dromen kunnen me gek maken.

Peux-tu me rendre un service ?

Kun je me een plezier doen?

Je voulais me rendre au concert.

Ik wou naar het concert gaan.

Tu peux me rendre visite demain.

Je kunt me morgen bezoeken.

Je dois m'y rendre en urgence.

Ik moet er dringend heen.

Tu dois rendre tes parents heureux.

Je moet je ouders gelukkig maken.

- Penses-tu sérieusement ne pas t'y rendre ?
- Songes-tu sérieusement à ne pas t'y rendre ?

Denk je er echt over niet te gaan?

- Tu n'as pas besoin de t'y rendre.
- Vous n'avez pas besoin de vous y rendre.

Je hoeft daar niet heen te gaan.

- Comment puis-je me rendre à la gare ?
- Comment puis-je me rendre à la gare ?

Hoe kom ik aan het station?

La garnison fut contrainte de se rendre.

Het garnizoen werd tot overgave gedwongen.

Comment puis-je me rendre au commissariat ?

Hoe geraak ik aan het commissariaat?

Tu peux aussi t'y rendre toi-même.

Je kan beter zelf gaan.

Veuillez m'indiquer comment me rendre à l'aéroport.

- Vertel me alsjeblieft hoe ik naar het vliegveld moet gaan.
- Vertel me alsjeblieft hoe ik op het vliegveld kom.

Il oublia sa promesse de s'y rendre.

Hij vergat zijn belofte daarnaartoe te gaan.

Dois-je me rendre à la fête ?

Zal ik naar het feest gaan?

Je dois me rendre à la banque.

Ik moet naar de bank.

Je préfère mourir que de me rendre.

Ik zou liever sterven dan mij over te geven.

J'évite de m'y rendre tard le soir.

Ik vermijd daar laat op de avond naartoe te gaan.

Je dois rendre le livre avant samedi.

Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen.

- Viens nous rendre visite.
- Rends-nous visite.

Bezoek ons.

- Viens me voir.
- Viens me rendre visite.

Kom mij een bezoek brengen.

Je ne sais pas comment m'y rendre.

Ik weet niet, hoe je daar komt.

Nous viendrons te rendre une petite visite.

We zullen je een bezoekje brengen.

- Désolé, mais je dois me rendre d'urgence aux toilettes.
- Désolée, mais je dois me rendre d'urgence aux toilettes.

Het spijt me, maar ik moet heel dringend naar het toilet.

- Pourrais-tu me rendre un service s'il te plaît ?
- Pourriez-vous me rendre un service, s’il vous plaît ?

Zou je me alsjeblieft een plezier kunnen doen?

- Pensez-vous pouvoir vous rendre à Boston pour Noël ?
- Penses-tu pouvoir te rendre à Boston pour Noël ?

- Denk je dat je met Kerstmis naar Boston kunt komen?
- Denkt u dat u met Kerstmis naar Boston kunt komen?
- Denken jullie dat jullie met Kerstmis naar Boston kunnen komen?

- Je voulais y aller.
- Je voulais m'y rendre.

Ik wilde daarnaartoe gaan.

Je marche toujours pour me rendre à l'école.

Ik loop altijd naar school.

- Elle doit y aller.
- Elle doit s'y rendre.

Ze moet daarnaartoe.

Je pense qu'il a besoin de s'y rendre.

Ik vind dat hij daarnaartoe moet gaan.

Je dois rendre ce livre à la bibliothèque.

Ik moet dit boek naar de bibliotheek terugbrengen.

J'avais l'intention de m'y rendre, mais j'ai oublié.

- Ik was van plan om te gaan, maar ben het vergeten.
- Ik wilde gaan, maar vergat het.

Mon rêve est de me rendre au Japon.

Het is mijn droom naar Japan te gaan.

Comment puis-je me rendre à la plage ?

Hoe kom ik bij het strand?

Je suis allé lui rendre visite dimanche matin.

- Ik heb haar zondagochtend bezocht.
- Ik bezocht haar op zondagochtend.

- Puis-je y aller ?
- Puis-je m'y rendre ?

Mag ik gaan?

- J'aimerais m'y rendre avec toi.
- J'aimerais y aller avec toi.
- J'aimerais m'y rendre avec vous.
- J'aimerais y aller avec vous.

Ik zou graag met je meegaan.

Ceci va probablement vous rendre un petit peu anxieux

Dit zal je waarschijnlijk een klein beetje bang maken

Il valait mieux s'en rendre compte avant d'être dedans.

Beter ontdekken we dat nu, voordat we erin zitten.

On va rendre ces technologies aussi humaines que possible

En nu zijn bouwen ze hun technologieën zo humaan mogelijk,

Pouvez-vous m'indiquer comment me rendre à la gare ?

Kunt u me wijzen hoe ik me naar het station moet begeven?

Dimanche prochain, nous allons rendre visite à notre tante.

De volgende zondag gaan we onze tante bezoeken.

Nous devons coûte que coûte rendre la guerre impossible.

We moeten koste wat kost een oorlog onmogelijk maken.

- J'ai peur d'y aller.
- J'ai peur de m'y rendre.

Ik ben bang om te gaan.

Je dois rendre visite à mon ami à l'hôpital.

Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.

Robert vient me rendre visite de temps à autre.

Robert komt mij af en toe bezoeken.

J'ai décidé de ne pas me rendre en Europe.

Ik heb besloten niet naar Europa te gaan.

Je voudrais bien un jour me rendre à l'étranger.

Ik zou graag ooit eens naar het buitenland trekken.

Pourrais-tu me rendre un service s'il te plaît ?

Zou je me alsjeblieft een plezier kunnen doen?

J'espère vraiment que vous reviendrez vite nous rendre visite.

Ik hoop dat ge spoedig ons nog eens komt bezoeken.

- Où devrions-nous aller ?
- Où devrions-nous nous rendre ?

Waar moeten we naartoe?

- Où aimeriez-vous aller ?
- Où aimeriez-vous vous rendre ?

Waar wilt ge naartoe?

Je dois rendre le livre aujourd'hui à la bibliothèque.

Ik moet dit boek vandaag terugbrengen naar de bibliotheek.