Examples of using "Détestait" in a sentence and their dutch translations:
Hij haatte liegen.
- Hij hield niet van school.
- Hij haatte de school.
Ze haatte haar echtgenoot.
Hitler haatte de joden.
Ze walgde van vanille.
Hij vond luidruchtige muziek verschrikkelijk.
Ze haatte vleermuizen.
Tom haatte Maria.
Tom vertelde me dat hij Kerstmis haatte.
Sami haatte gay mensen.
Maar hij had zo'n hartgrondige hekel aan de anti-oorlogbeweging
Ik wist niet dat Tom me haatte.
Sami haatte gay mensen.
- Hij hield niet van school.
- Hij haatte de school.
Christoffel Columbus was niet een ontdekkingsreiziger omdat hij van de zee hield. Hij was een ontdekkingsreiziger omdat hij een hekel had aan Spaanse gevangenissen.