Translation of "Noël" in Dutch

- Noël approchait.
- Noël se rapprochait.

Kerstmis naderde.

- C'est Noël.
- Noël est là.

Het is Kerstmis.

- Noël approche.
- Noël se rapproche.

- Kerstmis nadert.
- Kerstmis komt eraan.

- Noël arrive bientôt.
- Bientôt Noël.

Kerstmis komt er snel aan.

- Noël arrive bientôt.
- Noël approche.

- Het is bijna kerst.
- Kerstmis komt eraan.

- Noël approche.
- Noël est bientôt là.

Het is bijna kerst.

C'est Noël.

Het is Kerstmis.

Noël approche.

- Het is bijna kerst.
- Kerstmis nadert.
- Kerstmis komt eraan.

J'adore Noël.

- Ik hou van Kerstmis.
- Ik hou van kerst.

Bientôt Noël.

Het is binnenkort kerstmis.

Noël approchait.

Kerstmis naderde.

Noël approche !

Kerstmis komt eraan!

J'emmerde Noël !

Kerstmis kan de pot op!

Joyeux Noël !

Vrolijk Kerstfeest!

- Comment allez-vous passer Noël ?
- Comment vas-tu passer Noël ?
- Comment passerez-vous Noël ?
- Comment passeras-tu Noël ?

- Hoe ga je Kerstmis doorbrengen?
- Hoe gaat u Kerstmis doorbrengen?
- Hoe gaan jullie Kerstmis doorbrengen?

- Passe un joyeux Noël !
- Passez un joyeux Noël !

Heb een fijne kerst.

- Es-tu prêt pour Noël ?
- Es-tu prête pour Noël ?
- Êtes-vous prêt pour Noël ?
- Êtes-vous prêts pour Noël ?
- Êtes-vous prête pour Noël ?
- Êtes-vous prêtes pour Noël ?

- Ben je klaar voor Kerstmis?
- Bent u klaar voor Kerstmis?
- Zijn jullie klaar voor Kerstmis?
- Ben je klaar voor kerst?
- Bent u klaar voor kerst?
- Zijn jullie klaar voor kerst?

Noël se rapprochait.

Kerstmis naderde.

Demain, c'est Noël.

Morgen is het Kerstmis.

Joyeux Noël, Tatoeba !

Vrolijk kerstfeest, Tatoeba!

Pourquoi attendre Noël ?

Waarom wachten op Kerstmis?

J'aime vraiment Noël.

- Ik hou echt van Kerstmis.
- Ik hou echt van kerst.

Je déteste Noël.

- Ik haat Kerstmis.
- Ik haat kerst.

C'est bientôt Noël.

Het is bijna kerst.

Aujourd'hui, c'est Noël.

Vandaag is het kerst.

Tom déteste Noël.

Tom haat Kerstmis.

C'est déjà Noël ?

Is het alweer Kerstmis?

Au diable Noël !

De pot op met Kerstmis!

Un Noël sans neige n'est pas un vrai Noël !

Kerstmis zonder sneeuw is geen echte Kerst.

- J'aime les chants de Noël.
- J'adore les chansons de Noël.
- J'adore les chants de Noël.

Ik hou van kerstliedjes.

- Où allez-vous pour Noël ?
- Où vas-tu pour Noël ?
- Où irez-vous pour Noël ?

- Waar ga je heen voor Kerstmis?
- Waar gaat u heen voor Kerstmis?
- Waar gaan jullie heen voor Kerstmis?

- Que voulez-vous que le Père Noël vous apporte pour Noël ?
- Que veux-tu que le Père Noël t'apporte pour Noël ?

- Wat wil je dat de kerstman je brengt voor Kerstmis?
- Wat wilt u dat de kerstman u brengt voor Kerstmis?
- Wat willen jullie dat de kerstman jullie brengt voor Kerstmis?

Cher Père Noël, je veux une petite amie pour Noël.

Lieve Kerstman, ik wil een vriendin voor Kerstmis.

- Comment avez-vous passé Noël ?
- Comment as-tu passé Noël ?

- Hoe heb je Kerstmis doorgebracht?
- Hoe hebt u Kerstmis doorgebracht?
- Hoe hebben jullie Kerstmis doorgebracht?

- Je l'ai eu pour Noël.
- Je l'ai eue pour Noël.

Ik heb het voor Kerstmis gekregen.

- J'aimerais passer Noël avec vous.
- J'aimerais passer Noël avec toi.

- Ik zou graag Kerstmis met je doorbrengen.
- Ik zou graag Kerstmis met u doorbrengen.
- Ik zou graag Kerstmis met jullie doorbrengen.

- Où irez-vous pour Noël ?
- Où iras-tu pour Noël ?

- Waar ga je heen voor Kerstmis?
- Waar gaat u heen voor Kerstmis?
- Waar gaan jullie heen voor Kerstmis?

- Avec qui passes-tu Noël ?
- Avec qui passez-vous Noël ?

Met wie ga je Kerstmis doorbrengen?

- Joyeux Noël à vous aussi.
- Joyeux Noël à toi aussi.

- Vrolijk kerstfeest voor jou ook.
- Vrolijk kerstfeest voor u ook.
- Vrolijk kerstfeest voor jullie ook.

- Vous passez Noël avec Tom ?
- Tu passes Noël avec Tom ?

- Breng je Kerstmis door met Tom?
- Brengt u Kerstmis door met Tom?
- Brengen jullie Kerstmis door met Tom?

- Quand partez-vous pour Noël ?
- Quand partes-tu pour Noël ?

- Wanneer ben je vrij voor Kerstmis?
- Wanneer bent u vrij voor Kerstmis?
- Wanneer zijn jullie vrij voor Kerstmis?

- J'en ai assez de Noël.
- J'en ai marre de Noël.

Ik ben Kerstmis beu.

Décorons l'arbre de Noël !

Laat ons de kerstboom versieren.

J'ai toujours aimé Noël.

- Ik heb altijd van Kerstmis gehouden.
- Ik heb altijd van kerst gehouden.

Ce n'est pas Noël.

Het is geen Kerstmis.

Qui n'aime pas Noël ?

- Wie houdt er niet van Kerstmis?
- Wie houdt er niet van kerst?

J'attends Noël avec impatience.

Ik kijk uit naar Kerstmis.

C’est Noël avant l’heure !

Kerstmis valt vroeg dit jaar!

Joyeux Noël à tous !

- Een vrolijke kerst aan iedereen.
- Een gelukkige kerst aan iedereen!

Réunissons-nous pour Noël.

Laten we allemaal samenkomen tijdens Kerstmis.

- Noël n'est plus ce qu'il était.
- Noël n'est plus comme avant.

Kerstmis is niet meer zoals vroeger.

- Qu'allez-vous m'offrir pour Noël ?
- Que vas-tu m'offrir pour Noël ?

- Wat ga je me voor Kerstmis geven?
- Wat gaat u me voor Kerstmis geven?
- Wat gaan jullie me voor Kerstmis geven?

Nous prévoyons d'organiser une fête de Noël la veille de Noël.

We zijn van plan om een kerstfeestje te houden op kerstavond.

- Tom a été malade à Noël.
- Tom était malade à Noël.

Tom was ziek met Kerstmis.

- J'ai passé Noël avec ma famille.
- J'ai passé Noël en famille.

Ik heb Kerstmis met mijn familie doorgebracht.

- Noël arrive bientôt, n'est-ce pas ?
- Noël approche, n'est-ce pas ?
- Noël, c'est pour bientôt, n'est-ce pas ?

Kerst komt eraan, nietwaar?

- Qu'est-ce que tu fais pour Noël ?
- Que faites-vous pour Noël ?
- Qu'est-ce que vous faites pour Noël ?

- Wat doe jij met kerst?
- Wat doen jullie met kerst?

- Je vous souhaite un joyeux Noël.
- Je te souhaite un joyeux Noël.

- Ik wens u een zalig kerstfeest.
- Ik wens je een vrolijk kerstfeest.
- Ik wens u een vrolijk kerstfeest.
- Ik wens jullie een vrolijk kerstfeest.

- Ils fêtent Noël avec des cadeaux.
- Elles fêtent Noël avec des cadeaux.

Ze vieren Kerstmis met cadeautjes.

- Qu'avez-vous fait à Noël dernier ?
- Qu'as-tu fait à Noël dernier ?

Wat heb je vorig jaar met kerst gedaan?

- Quels sont tes projets pour Noël ?
- Quels sont vos projets pour Noël ?

Wat doe jij met kerst?

- J'en ai eu un pour Noël.
- J'en ai eu une pour Noël.

Ik heb er een voor Kerstmis.

- Qu'est-ce que tu fais pour Noël ?
- Que faites-vous pour Noël ?

- Wat doe je met Kerstmis?
- Wat doet u met Kerstmis?
- Wat doen jullie met Kerstmis?

- Qu'aimerais-tu comme cadeau de Noël ?
- Qu'aimeriez-vous comme cadeau de Noël ?

Wat had je graag voor Kerstmis?

- Avez-vous passé un bon Noël ?
- As-tu passé un bon Noël ?

- Heb je een leuke kerst gehad?
- Hebt u een leuke kerst gehad?
- Hebben jullie een leuke kerst gehad?

- Vous fêtez Noël, n'est-ce pas ?
- Tu fêtes Noël, n'est-ce pas ?

- Je viert Kerstmis, nietwaar?
- U viert Kerstmis, nietwaar?
- Jullie vieren Kerstmis, nietwaar?

- Vous aimez Noël, n'est-ce pas ?
- Tu aimes Noël, n'est-ce pas ?

- Je houdt van Kerstmis, hè?
- U houdt van Kerstmis, hè?
- Jullie houden van Kerstmis, hè?

- Un joyeux Noël à vous tous.
- Un joyeux Noël à vous toutes.

Een vrolijk kerstfeest voor jullie allemaal.

- Que voulez-vous tous pour Noël ?
- Que voulez-vous toutes pour Noël ?

Wat willen jullie allemaal voor Kerstmis?

- Avec qui comptez-vous passer Noël ?
- Avec qui comptes-tu passer Noël ?

- Met wie ben je van plan Kerstmis door te brengen?
- Met wie bent u van plan Kerstmis door te brengen?
- Met wie zijn jullie van plan Kerstmis door te brengen?

- Que faites-vous habituellement pour Noël ?
- Que fais-tu habituellement pour Noël ?

- Wat doe je meestal met Kerstmis?
- Wat doet u meestal met Kerstmis?
- Wat doen jullie meestal met Kerstmis?

- Allez-vous passer Noël avec Tom ?
- Vas-tu passer Noël avec Tom ?

- Ga je Kerstmis doorbrengen met Tom?
- Gaat u Kerstmis doorbrengen met Tom?
- Gaan jullie Kerstmis doorbrengen met Tom?

- Avez-vous passé Noël avec Tom ?
- As-tu passé Noël avec Tom ?

- Heb je Kerstmis met Tom doorgebracht?
- Hebt u Kerstmis met Tom doorgebracht?
- Hebben jullie Kerstmis met Tom doorgebracht?

- Quand commencent vos congés de Noël ?
- Quand commencent tes congés de Noël ?

Wanneer begint de kerstvakantie?

- Serez-vous en Australie pour Noël ?
- Seras-tu en Australie pour Noël ?

- Ben je in Australië voor Kerstmis?
- Bent u in Australië voor Kerstmis?
- Zijn jullie in Australië voor Kerstmis?
- Zul je met Kerstmis in Australië zijn?
- Zult u met Kerstmis in Australië zijn?
- Zullen jullie met Kerstmis in Australië zijn?

Tom portait un bonnet de Père Noël à la fête de Noël.

Tom droeg een kerstmuts op het kerstfeest.

- Rentrerez-vous chez vous pour Noël ?
- Rentreras-tu chez toi pour Noël ?

- Ga je met Kerstmis naar huis?
- Gaat u met Kerstmis naar huis?
- Gaan jullie met Kerstmis naar huis?