Examples of using "Piss" in a sentence and their dutch translations:
Ik moet dringend gaan pissen.
Loop naar de duivel!
Je hangt mijn voeten uit!
Je begint me stilaan op de zenuwen te werken.
Ik wil haar niet boos maken.
Rot op!
Ben je ironisch?
- Als ge op de wc-bril pist, wis het af!
- Als je op de wc-bril plast, wis hem dan af!
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Rot toch op!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Rot op.
- Donder op.
- Ga toch weg!
- Scheer je weg!
- Hoepel op!
- Ga toch weg!
Ik moet pissen.
Neem je me in de zeik?
Ik moet pissen.
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Maak dat je wegkomt!
- Ga toch weg!
- Ga weg!
- Verdwijn!
- Wegwezen.
Hij is ladderzat.