Examples of using "Hear" in a sentence and their dutch translations:
Attentie!
Dat hoor ik.
Attentie!
Ik hoor iets.
- Ik kan hem niet horen.
- Ik kan haar niet horen.
Ik kan niks horen.
Dat hoor ik graag.
Heeft iemand iets gehoord?
Horen jullie dat?
Ik hoor iemand praten.
- Ik kan hem niet horen.
- Ik kan haar niet horen.
Ik kan het horen.
Nu komt het.
Ik hoor muziek.
Ik hoor gelach.
Kan je het horen?
Ik hoor iets.
Ik hoor stemmen.
We kunnen horen.
- Ik hoor je.
- Ik hoor jou.
- Je hoort me.
- Je hoort mij.
- Jij hoort me.
Ik kan het horen.
Ik kan niks horen.
Ik hoorde je niet.
Hebben jullie dat gehoord?
Ik kan de stem van Tom horen.
- Het spijt me dat te horen.
- Het is spijtig om dat te horen.
Hoorde je dat geluid?
Ik kan u nauwelijks horen.
Hoorde je dat geluid?
Dat hoor ik graag.
Ik ben blij dat te horen!
Ik hoor alles wat je zegt.
Ik kan haar horen.
Daar gaan we.
Hoor je dat?
Luister, hoor je dat?
Ik hoor voetstappen buiten.
Ik hoor nooit iets.
Ik hoor de trommel.
Ik kan het niet horen.
Hoorden ze het juist?
Laat me alsjeblieft uitspreken.
Ik kan niks horen.
Hoorde je iets?
- Hoor je mij?
- Hoort u mij?
- Hoor je me?
- Horen jullie mij?
Hij kan hem niet horen.
Kan je ons horen?
Ik kon alles horen.
Horen jullie ze?
- Kun je dat horen?
- Hoor je dat?
- Kun je me horen?
- Kan je me horen?
We horen met onze oren.
Ik kan alles horen.
Ik kan haar niet horen.
Ik kan hem niet horen.
Tom heeft niets gehoord.
Ik kon Tom niet horen.
Ik hoorde je niet.
Ik kon hem niet horen.
Horen jullie dat?
Heeft u dat gehoord?
Ik heb niets gehoord.
Hoor je iets?
Ik hoor een specht.
Ik kan het horen.