Examples of using "Pay" in a sentence and their dutch translations:
Pas op!
- Tom betaalt.
- Tom zal betalen.
- Kijk uit!
- Voorzichtig!
- Let op!
- Pas op!
Ik betaal.
Misdaad loont niet.
Tom moet betalen.
Eerlijkheid loont niet.
Laat mij betalen.
Let alsjeblieft op.
Ik heb niet betaald.
Ik betaal belastingen.
Ik zal later betalen.
Betaal op tijd!
Betaal de secretaris.
- Betaal je secretarissen.
- Betaal uw secretarissen.
- Betaal jullie secretarissen.
Je moet betalen.
Wie zal betalen?
Jij zult ervoor betalen.
Je moet vooraf betalen.
Mag ik je betalen?
Deze keer betaal ik.
Ik wil betalen.
Niemand kan dat betalen.
Ik moet betalen.
Hij weigerde te betalen.
Zij weigerde te betalen.
Ik zal de rekening betalen.
- Kijk uit!
- Voorzichtig!
- Let op!
- Geef acht!
- Wees voorzichtig.
- Pas nu op!
- Attentie!
- Opgepast!
- Pas op!
- Kijk uit.
Ik betaal Tom goed.
We kunnen contant betalen.
Men heeft mij niet betaald.
Ik betaal contant.
We betalen je goed.
We betalen Tom goed.
Ze betalen Tom goed.
Tom zal je betalen.
Sami kon werknemers niet betalen.
Sami betaalde zijn belastingen niet.
Ik heb Tom niet betaald.
Tom heeft ons niet betaald.
Tom betaalt ons niet.
Je lette niet op.
Ik weigerde te betalen.
- Kijk nu uit!
- Pas nu op!
Tom moet betalen.
Tom gaat je niet betalen.
Sorry. Ik kan niet betalen.
Hoe gaan jullie betalen?
Je moet vooraf betalen.
- Kan ik met een creditcard betalen?
- Kan ik via creditcard betalen?
Je moet vooraf betalen.
...dat ze iets terugbetalen.
Laat ik mijn eigen deel betalen.
- Je zou je schulden moeten aflossen.
- Je zou je schulden moeten betalen.
Ge moet op voorhand betalen.
Let niet op haar.
Mag ik pinnen?
Ik zou graag contant willen betalen.
U betaalt me erg goed.
Hoeveel moet ik betalen?
Ik zal alles betalen.
Gisteren heb ik mijn wedde gekregen.
Besteed je aandacht aan me?
Ik ga opletten, beloofd.