Examples of using "Halloween" in a sentence and their dutch translations:
Vrolijk Halloween!
Tom haat Halloween.
Wanneer is het Halloween?
Ik haat Halloween.
Kinderen houden van Halloween.
Ik hou van Halloween.
Vrolijk Halloween!
Halloween in Anchorage, Alaska.
Het gebeurde op halloweenavond.
Met Halloween verkleedde hij zich als brandweerman.
Tom verkleedde zich voor Halloween als een buitenaards wezen.
Halloween is de tijd van heksen en geesten.
Layla verkleedde zich als een ninja moordenaar voor Halloween.
Layla kleedde zich als een zombie ballerina met Halloween.
Tom en Maria leerden elkaar kennen op een Halloweenfeest.
We gaan Tom en Mary uitnodigen voor ons Halloweenfeestje.