Translation of "Children" in Dutch

- Children need loving.
- Children need love.

- Kinderen hebben liefde nodig.
- Kinderen hebben behoefte aan liefde.

Our children,

Onze kinderen,

They're children.

- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.

- Children understand everything.
- The children understand everything.

De kinderen begrijpen alles.

- She loves children.
- She loves the children.

Ze houdt van kinderen.

- She abandoned her children.
- She left her children.
- He left his children.

Ze heeft haar kinderen in de steek gelaten.

- He has no children.
- He hasn't any children.
- He doesn't have any children.

Hij heeft geen kinderen.

- She abandoned her children.
- She left her children behind.
- She left her children.

Ze heeft haar kinderen in de steek gelaten.

- Children are fond of cake.
- Children love cakes.

- De kinderen houden echt veel van de koeken.
- Kinderen houden veel van koeken.

- Let the children play!
- Let the children play.

Laat de kinderen spelen.

- Mary can't have children.
- Mary cannot have children.

Mary kan geen kinderen krijgen.

- Think about your children!
- Think about your children.

- Denk aan uw kinderen!
- Denk aan jullie kinderen!

- Children shouldn't drink wine.
- Children should not drink wine.
- Children should not be drinking wine.
- Children shouldn't be drinking wine.

Kinderen zouden geen wijn mogen drinken.

You are children.

- Gij zijt kinderen.
- Jullie zijn kinderen.

Children need loving.

Kinderen hebben liefde nodig.

I want children.

Ik wil kinderen.

Children are innocent.

Kinderen kennen geen kwaad.

She has children.

Ze heeft kinderen.

Children love cakes.

Kinderen houden veel van koeken.

We like children.

Wij houden van kinderen.

I like children.

Ik hou van kinderen.

Be ambitious, children.

Wees ambitieus, kinderen.

She loves children.

- Zij houdt van kinderen.
- Ze houdt van kinderen.

Tom hates children.

Tom haat kinderen.

Children need love.

Kinderen hebben liefde nodig.

Children love Halloween.

Kinderen houden van Halloween.

We're Tom's children.

Wij zijn Toms kinderen.

Children like chocolate.

Kinderen houden van chocolade.

- Does he have any children?
- Has he any children?

Heeft hij kinderen?

- Children shouldn't drink wine.
- Children should not drink wine.

Kinderen zouden geen wijn mogen drinken.

- Children are our future.
- The children are our future.

De kinderen zijn onze toekomst.

- He has no children.
- He doesn't have any children.

Hij heeft geen kinderen.

- She abandoned her children.
- She left her children behind.

Ze heeft haar kinderen in de steek gelaten.

- Children shouldn't drink wine.
- Wine is not for children.
- Wine is not meant for children.

Wijn is niets voor kinderen.

- Mr Brown has four children.
- Mr. Brown has four children.

Meneer Brown heeft vier kinderen.

- She cannot control her children.
- She can't control her children.

Ze heeft haar kinderen niet in de hand.

- My uncle has three children.
- My uncle has 3 children.

Mijn oom heeft drie kinderen.

- I cannot tolerate noisy children.
- I can't stand noisy children.

- Ik kan luidruchtige kinderen niet verdragen.
- Ik kan niet tegen lawaaierige kinderen.

- Kids love dogs.
- Children love dogs.
- The children love dogs.

Kinderen houden van honden.

- We must protect our children.
- We need to protect our children.
- We have to protect our children.

We moeten onze kinderen beschermen.

Not having had children.

Dat ik geen kinderen heb.

Men, women, children, elderly --

mannen, vrouwen, kinderen, ouderen --

Children should play outside.

De kinderen zouden buiten moeten spelen.

Children often hate spinach.

- Kinderen haten vaak spinazie.
- Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.

Children play with toys.

Kinderen spelen met speelgoed.

Parents love their children.

Ouders houden van hun kinderen.

Children want fruit juice.

Kinderen willen vruchtensap.

- Kids, listen!
- Children, listen!

Kinderen, luister!

She abandoned her children.

Ze heeft haar kinderen in de steek gelaten.

Don't spoil the children.

Verwen de kinderen niet.

Children need to play.

Kinderen moeten spelen.

He has three children.

Hij heeft drie kinderen.

Children are a blessing.

Kinderen zijn een zegen.

Tom has two children.

Tom heeft twee kinderen.

She punished her children.

Ze strafte haar kinderen.

Children hate annoying teachers.

Kinderen hebben een hekel aan irritante leraren.

I have two children.

Ik heb twee kinderen.

She loves her children.

Zij houdt van haar kinderen.