Translation of "Examen" in Portuguese

0.006 sec.

Examples of using "Examen" in a sentence and their portuguese translations:

- Succes met je examen!
- Veel succes op je examen!

Boa sorte na prova!

Het examen begint komende maandag.

O exame começa na próxima segunda.

Is het een moeilijk examen?

- Será um exame difícil?
- Será uma prova difícil?

Hoe is je examen gegaan?

- Como foi seu exame?
- Como foi sua prova?

We hadden een mondeling examen.

Tivemos um exame oral.

Veel succes op je examen!

Boa sorte na prova.

Hoe was je biologie-examen?

- Como foi sua prova de biologia?
- Como foi seu exame de biologia?

Bill is zenuwachtig voor het examen.

Bill está nervoso por causa do exame.

Hij is in het examen gezakt.

Ele falhou no exame.

Morgen moet ik een examen afleggen.

Eu tenho de fazer uma prova amanhã.

Is hij geslaagd voor het examen?

Ele passou no exame?

Het laatste examen was heel moeilijk.

O último exame foi bem difícil.

Tom heeft bij het examen geschiedenis gesjoemeld.

- Tom colou na prova de história.
- Tom colou no teste de história.

Tom heeft afgeschreven tijdens zijn examen aadrijkskunde.

Tom colou na prova de geologia.

Studeer veel, anders haal je het examen niet.

Estude muito, ou se não você não vai passar no exame.

Ik wens u veel geluk op het examen.

Desejo-lhe muita sorte no exame.

Tom overleed drie maanden voordat hij examen zou doen.

Tom morreu três meses antes de se formar na faculdade.

Het examen dat hij vorige week afgelegd heeft was uiterst moeilijk.

O exame que ela fez na semana passada era muito difícil.

Ik weet niet wanneer het examen is. Het kan morgen zijn.

Não sei quando é o exame. Pode ser amanhã.

Mary zal voor het examen slagen, als ze zich goed voorbereid.

- A Maria vai passar na prova, se ela se preparar direitinho.
- A Maria vai passar na prova, se ela se preparar bem.
- A Maria vai passar na prova, se ela se preparar adequadamente.

- Op de dag van zijn examen had Tom heel veel last van zijn maag.
- Op de dag van zijn examen had Tom heel veel buikpijn.

No dia do seu exame, o Tomás teve uma horrível dor de estômago.

- Ik moet studeren voor de toets.
- Ik moet studeren voor het examen.

- Eu tenho que estudar para o teste.
- Eu tenho de estudar para o exame.

- Is hij geslaagd voor het examen?
- Is hij geslaagd voor de proef?

Ele passou no teste?