Translation of "Gisteren" in Hungarian

0.014 sec.

Examples of using "Gisteren" in a sentence and their hungarian translations:

- Ik ben gisteren gekomen.
- Ik kwam gisteren.

Tegnap jöttem.

- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.

Tegnap havazott.

- Tenniste je gisteren?
- Heb je gisteren getennist?

- Teniszeztetek tegnap?
- Tegnap teniszeztetek?

- Gisteren was het koud.
- Het was gisteren koud.

Tegnap hideg volt.

- Waart ge gisteren thuis?
- Was je gisteren thuis?

- Tegnap otthon voltál?
- Otthon voltál tegnap?
- Voltál otthon tegnap?

- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.

- Tegnap jöttem.
- Tegnap érkeztem.

- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.

Tegnap meleg volt.

Het stortregende gisteren.

Tegnap csak úgy ömlött az eső.

Gisteren regende het.

- Tegnap esett.
- Eső volt tegnap.
- Tegnap esett az eső.

Het sneeuwde gisteren.

Tegnap havazott.

- De ontmoeting had gisteren plaats.
- De vergadering was gisteren.
- De vergadering had gisteren plaats.

Az értekezletet tegnap tartották meg.

- Wat hebt ge gisteren gedaan?
- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

Mit csináltatok tegnap?

- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?

Hol voltál tegnap?

- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.

Tegnap fociztunk.

- Ik heb hem gisteren ontmoet.
- Ik ontmoette hem gisteren.

Tegnap találkoztam vele.

- Gisteren was het mijn verjaardag.
- Gisteren was mijn verjaardag.

Nekem volt tegnap a születésnapom.

- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.

Tegnap beszéltünk.

- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?

- Tegnap mit csináltál?
- Mit csináltál tegnap?

- Ik heb je gisteren gezien.
- Ik heb jou gisteren gezien.

Láttalak tegnap.

- Dank je wel voor gisteren.
- Dank u wel voor gisteren.

Köszönet a tegnapért.

- Ik heb hem gisteren getelefoneerd.
- Ik heb hem gisteren gebeld.

Telefonáltam neki tegnap.

- Het spijt me van gisteren.
- Het spijt me voor gisteren.

Nagyon sajnálom a tegnapit.

Gisteren was het koud.

Tegnap hideg volt.

Heb je gisteren gewerkt?

Dolgoztál tegnap?

Regende het hier gisteren?

- Esett itt tegnap?
- Esett itt tegnap az eső?

We hebben gisteren getennist.

Tegnap teniszeztünk.

Hij is gisteren overleden.

Tegnap meghalt.

Gisteren was het donderdag.

Tegnap csütörtök volt.

Het was heet gisteren.

Tegnap meleg volt.

Waar was Tom gisteren?

Tamás hol volt tegnap?

Gisteren was ik gelukkig.

Tegnap boldog voltam.

Het regende sterk gisteren.

Tegnap zuhogott az eső.

Gisteren had ik tandpijn.

Tegnap fájt a fogam.

De begrafenis was gisteren.

Tegnap volt a temetés.

Gisteren was het bewolkt.

Tegnap felhős volt az ég.

Gisteren was het dinsdag.

Tegnap kedd volt.

Gisteren was het maandag.

Tegnap hétfő volt.

Was Ken gisteren thuis?

Otthon volt Ken tegnap?

Was je gisteren thuis?

Otthon voltál tegnap?

Gisteren was ik ziek.

Tegnap beteg voltam.

Gisteren was het zondag.

Tegnap vasárnap volt.

Gisteren was mijn verjaardag.

Nekem volt tegnap a születésnapom.

Tom is gisteren gestorven.

Tom tegnap meghalt.

Gisteren was het vrijdag.

Tegnap péntek volt.

Ze is gisteren geboren.

Tegnap született.

Hij werd gisteren geopereerd.

- Tegnap műtötték meg.
- Tegnap megoperálták.

Heeft u gisteren geskied?

- Tegnap síelni volt?
- Síelt tegnap?
- Tegnap ön síelni volt?
- Ön tegnap síelt?

Hebben jullie gisteren geskied?

- Tegnap síelni voltatok?
- Síelni voltatok tegnap?
- Síeltetek tegnap?

- Ik heb gisteren veel frietjes gegeten.
- Ik heb gisteren veel frieten gegeten.
- Ik heb gisteren veel friet gegeten.
- Ik heb gisteren veel patat gegeten.

- Rengeteg hasábburgonyát ettem tegnap.
- Tegnap rengeteg sült krumplit ettem.

- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.

Könyvet vettem tegnap.

- Ik ving gisteren vijf vissen.
- Ik heb gisteren vijf vissen gevangen.

Tegnap öt halat fogtam.

- Tom sprak gisteren met Maria.
- Tom heeft gisteren met Maria gesproken.

Tom tegnap beszélt Maryvel.

- Ik heb je vader gisteren ontmoet.
- Ik heb uw vader gisteren ontmoet.
- Ik heb jullie vader gisteren ontmoet.

Találkoztam apáddal tegnap.

- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.

- Tegnap kaptam meg a leveledet.
- Tegnap kézhez kaptam a leveled.
- Megkaptam tegnap a leveledet.

- Tom heeft gisteren met Mary gesproken.
- Tom heeft gisteren met Mary gepraat.

Tegnap Tamás beszélt Marival.

- Ik heb drie vissen gevangen gisteren.
- Ik heb gisteren drie vissen gevangen.

Tegnap három halat fogtam.

Waarom was je gisteren afwezig?

Miért hiányoztál tegnap?

Ze waren gisteren niet thuis.

Tegnap nem voltak otthon.

Gisteren was het mijn verjaardag.

- Tegnap volt a születésnapom.
- Nekem volt tegnap a születésnapom.

Ik heb je gisteren gezien.

Láttalak tegnap.

Ik heb gisteren vis gegeten.

Tegnap halat ettem.

Gisteren heb ik Christine ontmoet.

Tegnap találkoztam Krisztinával.

Gisteren had ik hoge koorts.

Tegnap magas lázam volt.

We ontmoetten elkaar gisteren nog.

Éppen tegnap találkoztunk.

Ze heeft gisteren zichzelf gedood.

Tegnap öngyilkosságot követett el.

Tom was er gisteren niet.

Tamás nem volt ott tegnap.

We waren gisteren niet thuis.

Tegnap nem voltunk otthon.

Ik had het gisteren druk.

- Tegnap elfoglalt voltam.
- Tegnap nem értem rá.