Translation of "Was" in Hungarian

- Was u!
- Was jezelf!

- Mosakodjon meg!
- Mosakodj meg!

- Ik was verdrietig.
- Ik was droevig.
- Ik was bedroefd.

Szomorú voltam.

- Ik was arts.
- Ik was geneesheer.
- Ik was een dokter.

Orvos voltam.

- Ze was depressief.
- Ze was gedeprimeerd.

Depressziós volt.

- Was uw voeten.
- Was je voeten.

Moss lábat!

- Tom was ontzet.
- Tom was geschrokken.

Tom elszörnyedt.

- Tom was verbaasd.
- Tom was stomverbaasd.

Tom megdöbbent.

- Tom was woedend.
- Tom was verontwaardigd.

Tom felháborodott.

- Ik was naïef.
- Ik was lichtgelovig.

Naiv voltam.

- Ik was gelukkig.
- Ik was blij.

Boldog voltam.

- Ik was leraar.
- Ik was lerares.

Tanár voltam.

- Het was steenhard.
- Het was bikkelhard.

Kőkemény volt az.

- Was je daar?
- Was u daar?

Ott voltál?

- Ik was stomdronken.
- Ik was dronken.

- Részeg voltam.
- Be voltam rúgva.
- Be voltam állva.
- Szétcsaptam magam.

- Ik was nerveus.
- Ik was zenuwachtig.

Ideges voltam.

- Hij was volhardend.
- Hij was hardnekkig.

Uralkodott magán.

- Ze was perfect.
- Zij was perfect.

Tökéletes volt.

Was alles.

- Mindent moss!
- Moss ki mindent!

- Het was steenhard.
- Het was keihard.
- Het was zo hard als een kei.
- Het was bikkelhard.

Olyan kemény volt, mint a szikla.

Hoewel hij arm was, was hij gelukkig.

Még ha szegény is volt, de boldog.

Ze was mooi toen ze jong was.

Szép volt, mikor fiatal volt.

- Er was niemand daar.
- Er was niemand aanwezig.
- Er was daar niemand.

Senki nem volt ott.

- Hoe was jouw avond?
- Hoe was uw avond?
- Hoe was jullie avond?

Milyen volt az éjjeled?

- Wiens idee was dit?
- Wiens idee was het?
- Wiens idee was dat?

Kinek az ötlete volt ez?

- Het was heel heet.
- Het was heel warm.
- Het was erg heet.

Nagyon meleg volt.

- Dat was best cool.
- Dat was best te gek.
- Dat was best gaaf.

Ez nagyon klassz volt.

- Het antwoord was gemakkelijk.
- Het antwoord was makkelijk.

Egyszerű volt a válasz.

- Tom was er kapot van.
- Tom was ontroostbaar.

Tom le volt sújtva.

- Het was warm gisternacht.
- Gisternacht was het heet.

Tegnap este meleg volt.

- Er was niemand daar.
- Er was niemand aanwezig.

Senki sem volt ott.

- Dat was geen ongeval.
- Dat was geen ongeluk.

Ez nem volt véletlen.

- Het was erg donker.
- Het was heel donker.

Nagyon sötét volt.

- Er was veel wind.
- Het was heel winderig.

Erős szél volt.

- Gisteren was het koud.
- Het was gisteren koud.

Tegnap hideg volt.

- De lucht was blauw.
- De hemel was blauw.

Az ég kék volt.

- Dat was een leugen.
- Het was een leugen.

Ez hazugság volt.

- Hij was erg blij.
- Hij was erg gelukkig.

Nagyon boldog volt.

- Het was heel raar.
- Het was heel bizar.

Ez nagyon különös volt.

- Mijn vader was dokter.
- Mijn vader was arts.

Apám orvos volt.

- Toen was ik getrouwd.
- Toen was ik gehuwd.

Abban az időben házas voltam.

- Haar toespraak was uitmuntend.
- Haar speech was uitstekend.

Kitűnő volt a beszéde.

- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.

Tegnap meleg volt.

- Dat was een leugen.
- Dit was een leugen.

Ez hazugság volt.

- Was het een aardbeving?
- Was dat een aardbeving?

Ez földrengés volt?

Het was verbazingwekkend.

Hihetetlen volt.

Ik was razend.

Hihetetlen mérges voltam.

Iedereen was bang.

Mindenki nagyon félt.

Dat was lastig.

Nehéz volt.

Waarom was dat?

Miért voltak veszélyesek?

Het was pijnlijk.

Fájdalmas folyamat volt.

...was ze daar.

végre ott volt.

Dat was hartverscheurend.

Szívszorító látvány volt.

Was je gezicht.

Mosd meg az arcod!

Dat was snel!

Olyan gyors!

Alles was rustig.

Minden csendes volt.

Ze was graatmager.

- Deszka-soványságú volt.
- Vézna volt.

Tom was doodsbang.

Tom megrémült.

Tom was sprakeloos.

- Tom szótlan volt.
- Tom elnémult.
- Tomnak elállt a szava.

Tom was gechoqueerd.

Tom megdöbbent.

Tom was bang.

Tom félt.

Tom was ontvoerd.

Tomot elrabolták.

Tom was gelukkig.

Tom boldog volt.

IJsland was fantastisch.

Izland fantasztikus volt.

Was je handen.

Moss kezet!

Ik was moe.

Fáradt voltam.

Ze was dapper.

Bátor volt.

Hij was thuis.

Otthon volt.

Ik was thuis.

Otthon voltam.

Het was nacht.

Éjszaka volt.

Hij was geduldig.

- Türelmes volt.
- Türelmet tanúsított.

Ik was woedend.

Dühös voltam.

Tom was woedend.

Tom dühös volt.

Tom was verontwaardigd.

Tom fel volt háborodva.

Tom was razend.

Tom sápadt volt.

Hij was naïef.

Naiv volt.

Ik was duizelig.

Megszédültem.

Je was perfect.

- Tökéletes voltál.
- Tökéletesek voltatok.

Ik was bezig.

Elfoglalt voltam.

Het was stikdonker.

Koromsötét volt.

Wat was het?

Ez meg mi volt?

Tom was ongelooflijk.

Tom hihetetlen volt.

Wanneer was dat?

Az mikor volt?

Was Tom alleen?

- Tom egyedül volt?
- Egyedül volt Tomi?

Het was makkelijk.

Ez könnyű volt.

Dat was gemeen.

Ez aljas volt.

Alles was verloren.

Minden elveszett.

Ik was ongerust.

Ideges voltam.

Ik was sprakeloos.

- Nem tudtam megszólalni.
- Elállt a szavam.

Hij was verbijsterd.

Össze volt zavarodva.

Was Tom gelukkig?

Tom boldog volt?

Was je gelukkig?

Boldog voltál?

Ik was voorzichtig.

Óvatos voltam.

Hij was jaloers.

Féltékeny volt.

Niemand was thuis.

Senki nem volt otthon.