Translation of "Wanneer" in German

0.010 sec.

Examples of using "Wanneer" in a sentence and their german translations:

- Sinds wanneer?
- Vanaf wanneer?

Seit wann?

Wanneer?

Wann?

- Wanneer speel je tennis?
- Wanneer speelt u tennis?
- Wanneer spelen jullie tennis?
- Wanneer tennist u?
- Wanneer tennis je?
- Wanneer tennissen jullie?

- Wann spielst du Tennis?
- Wann spielt ihr Tennis?
- Wann spielen Sie Tennis?

- Wanneer vertrekt ge?
- Wanneer vertrek je?

- Wann gehst du los?
- Wann brichst du auf?
- Wann geht ihr los?
- Wann gehen Sie los?

- Wanneer leer je?
- Wanneer leert u?

- Wann lernst du?
- Wann lernen Sie?

- Wanneer sluit het?
- Wanneer sluit hij?

Wann schließt es?

Tot wanneer?

Bis um wie viel Uhr?

- Wanneer gebeurde dit?
- Wanneer is dit gebeurd?

- Wann ist das geschehen?
- Wann ist das passiert?
- Wann ist das vorgefallen?

- Wanneer eindigt het?
- Wanneer houdt dit op?

- Wann endet es?
- Wann endet er?
- Wann endet sie?

- Wanneer ben je vrij?
- Wanneer bent u vrij?
- Wanneer zijn jullie vrij?

Wann hast du Zeit?

- Wanneer ben je begonnen?
- Wanneer zijn jullie begonnen?
- Wanneer bent u begonnen?

- Wann hast du angefangen?
- Wann haben Sie angefangen?

- Wanneer bent u geboren?
- Wanneer ben je geboren?
- Wanneer zijn jullie geboren?

- Wann wurdest du geboren?
- Wann sind Sie geboren?

- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?
- Wanneer ben je terug?

- Wann kommst du zurück?
- Wann wirst du zurückkommen?
- Wann werden Sie zurückkommen?
- Wann werdet ihr zurückkommen?
- Wann wirst du zurück kommen?
- Wann werdet ihr zurückkehren?

- Wanneer is uw verjaardag?
- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

- Wann hast du Geburtstag?
- Wann ist dein Geburtstag?
- Wann haben Sie Geburtstag?

- Wanneer begint de wedstrijd?
- Wanneer begint het spel?

Wann beginnt das Spiel?

- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?

- Wann kommst du zurück?
- Wann wirst du zurück kommen?
- Wann werdet ihr zurückkehren?

- Wanneer zijt ge aangekomen?
- Wanneer ben je aangekomen?

- Wann bist du angekommen?
- Wann seid ihr angekommen?
- Wann sind Sie angekommen?

- Wanneer eet je het avondeten?
- Wanneer dineer je?

Wann wollen Sie zu Abend essen?

- Wanneer is ze geboren?
- Wanneer is zij geboren?

Wann wurde sie geboren?

- Wanneer begint de voorstelling?
- Wanneer begint de tentoonstelling?

Wann wird die Show beginnen?

- Wanneer is uw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

- Wann hast du Geburtstag?
- Wann ist dein Geburtstag?

- Wanneer komt ge terug?
- Wanneer ben je terug?

Wann kommst du zurück?

- Wanneer wilt u vertrekken?
- Wanneer wilt u gaan?

Wann wollen Sie losfliegen?

- Wanneer ben je teruggekomen?
- Wanneer kwam je terug?

Wann bist du zurückgekommen?

Wanneer gletsjers smelten

Wenn Gletscher schmelzen

Wanneer sluit het?

Wann schließt es?

Wanneer was dat?

Wann war das?

Wanneer starten we?

Wann fangen wir an?

Wanneer slapen uilen?

Wann schlafen Eulen?

Wanneer ontbijten jullie?

Wann frühstückt ihr?

Wanneer komen ze?

Wann kommen sie?

Wanneer komt zij?

Wann kommt sie?

Wanneer verjaart Ernö?

Wann hat Ernő Geburtstag?

Wanneer vertrek je?

- Wann gehst du los?
- Um wie viel Uhr gehst du los?
- Wann brichst du auf?

Wanneer leert u?

Wann lernen Sie?

Wanneer leer je?

Wann lernst du?

Wanneer landen we?

Wann landen wir?

Wanneer schrijf je?

Wann schreibst du?

Wanneer komt hij?

Wann kommt er?

Wanneer begin ik?

Wann fange ich an?

Wanneer studeert Tom?

Wann studiert Tom eigentlich?

Wanneer ontbijt jij?

Wann frühstückst du?

Wanneer leren jullie?

Wann lernt ihr?

Wanneer kom je?

- Wann kommst du?
- Wann kommen Sie?

Wanneer is Moederdag?

Wann ist Muttertag?

Wanneer werk je?

Wann arbeitest du?

- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

- Wann hast du Geburtstag?
- Wann haben Sie Geburtstag?

- Wanneer kom je thuis?
- Wanneer kom je naar huis?

- Wann kommst du heim?
- Wann kommst du nach Hause?

- Kom wanneer ge maar wilt.
- Kom wanneer je wilt.

- Komm, wann du willst.
- Kommt, wann ihr wollt.
- Komm einfach, wann immer du willst.
- Komm, wann immer du willst.
- Kommen Sie, wann Sie wollen.

- Wanneer zullen we er zijn?
- Wanneer komen we aan?

- Wann kommen wir an?
- Wann werden wir angekommen sein?

- Wanneer gaan jullie twee trouwen?
- Wanneer ga je trouwen?

Wann wirst du heiraten?

- Sinds wanneer leer je Latijn?
- Sinds wanneer leert u Latijn?
- Sinds wanneer leren jullie Latijn?

- Seit wann lernst du Latein?
- Seit wann lernen Sie Latein?

- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?

Weißt du, wann sie kommt?

- Wanneer ga je naar Europa?
- Wanneer gaat u naar Europa?
- Wanneer gaan jullie naar Europa?

Wann gehst du nach Europa?

- Wanneer gaat ge naar huis?
- Wanneer ga je naar huis?

Wann gehst du nach Haus?

- Wanneer hebt ge haar ontmoet?
- Wanneer heb je haar ontmoet?

Wann hast du sie getroffen?

- Wanneer ben je in München?
- Wanneer ben je in Monaco?

- Wann bist du in München?
- Wann bist du in Monaco?

- Wanneer was uw laatste gehoortest?
- Wanneer was je laatste gehoortest?

Wann haben Sie das letztemal einen Hörtest gemacht?

Wanneer begint de film?

- Wann beginnt der Film?
- Wann fängt der Film an?

Wanneer is hij teruggekomen?

Wann ist er zurückgekommen?

Wanneer komt hij terug?

Wann kommt er zurück?

Wanneer begint de wedstrijd?

Wann beginnt das Spiel?

Wanneer is de bruiloft?

Wann ist die Hochzeit?

Wanneer gaat dat gebeuren?

Wann wird das passieren?