Translation of "Tennissen" in German

Ik kan tennissen.

Ich kann Tennis spielen.

Laten we tennissen.

Lass uns eine Runde Tennis spielen.

Tennissen is leuk.

Tennisspielen macht Spaß.

- Wil je met ons tennissen?
- Wilt u met ons tennissen?
- Willen jullie met ons tennissen?

- Willst du mit uns Tennis spielen?
- Wollt ihr mit uns Tennis spielen?
- Wollen Sie mit uns Tennis spielen?

Tom kan niet tennissen.

Tom kann nicht Tennis spielen.

Ik ga vanavond tennissen.

Ich spiele heute Abend Tennis.

Hij kan niet tennissen.

Er kann nicht Tennis spielen.

Ik heb Tom zien tennissen.

- Ich habe Tom beim Tennisspielen gesehen.
- Ich sah Tom Tennis spielen.

Ze is dol op tennissen.

Sie spielt gerne Tennis.

We tennissen altijd op zaterdagochtend.

Wir spielen samstagmorgens immer Tennis.

Laat ons vanmiddag gaan tennissen.

Lass uns heute Nachmittag Tennis spielen.

Tom kan best goed tennissen.

Tom kann ziemlich gut Tennis spielen.

Enkele meisjes waren aan het tennissen.

Ein paar Mädchen spielten Tennis.

Na de les ga ik tennissen.

Nach dem Unterricht spiele ich Tennis.

Tom en Maria tennissen elke dag.

Tom und Maria spielen jeden Tag Tennis.

Het is te donker om te tennissen.

- Es ist zu dunkel, um Tennis zu spielen.
- Es ist viel zu dunkel zum Tennisspielen.

Tom is aan het tennissen met Mary.

Tom und Maria spielen gerade Tennis.

- Waar speelt gij tennis?
- Waar tennissen jullie?

Wo spielt ihr Tennis?

Ik kan niet zo goed tennissen als Tom.

Ich kann nicht so gut Tennis spielen wie Tom.

Ik had de gewoonte elke zondag met hem te tennissen.

Ich hatte die Gewohnheit, jeden Sonntag mit ihm Tennis zu spielen.

- Wanneer speel je tennis?
- Wanneer speelt u tennis?
- Wanneer spelen jullie tennis?
- Wanneer tennist u?
- Wanneer tennis je?
- Wanneer tennissen jullie?

- Wann spielst du Tennis?
- Wann spielt ihr Tennis?
- Wann spielen Sie Tennis?