Translation of "Spelen" in German

0.007 sec.

Examples of using "Spelen" in a sentence and their german translations:

- Laat ons spelen.
- Laten we spelen.

Lass uns spielen.

Ga spelen!

Geh spielen!

Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.

Manche Jungen spielen Tennis und andere spielen Fußball.

- We gingen honkbal spelen.
- We gingen baseball spelen.

Wir gehen gerade Baseballspielen.

Laat ons spelen.

Lass uns spielen.

Kinderen moeten spelen.

Kinder müssen spielen.

Tom wil spelen.

- Tom möchte spielen.
- Tom will spielen.

Ik wil spelen.

Ich will spielen.

Wil je spelen?

Willst du spielen?

Spelen jullie gitaar?

- Spielst du Gitarre?
- Spielt ihr Gitarre?
- Spielen Sie Gitarre?

Ze spelen vals.

- Sie mogeln.
- Sie schummeln.
- Sie betrügen.

Brood en spelen.

Brot und Spiele.

- Wil je met ons spelen?
- Willen jullie met ons spelen?

Möchtest du mitspielen?

- "Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."
- “Kun jij gitaar spelen?” “Ja.”

"Kannst du Gitarre spielen?" "Ja, kann ich."

Ik kan gitaar spelen.

Ich kann Gitarre spielen.

Kinderen spelen met speelgoed.

Die Kinder spielen mit dem Spielzeug.

Betty kan piano spelen.

Betty kann Klavier spielen.

Laten we volleybal spelen.

- Lasst uns Volleyball spielen.
- Lass uns Volleyball spielen.
- Spielen wir Volleyball!

Laten we kaart spelen.

- Lasst uns Karten spielen.
- Lass' uns Karten spielen.

Tennis spelen is gemakkelijk.

Tennis spielen ist leicht.

Zij kan piano spelen.

Sie kann Klavier spielen.

Hij kan fluit spelen.

Er kann Flöte spielen.

Laten we voetbal spelen.

Lasst uns Fußball spielen.

Basketbal spelen is leuk.

Basketballspielen macht Spaß.

Stop met spelletjes spelen!

Lass die Sperenzchen!

Laat de kinderen spelen.

Lasst die Kinder spielen!

Hij kan gitaar spelen.

Er kann Gitarre spielen.

Laten we blindemannetje spelen.

Lass uns Blindekuh spielen.

Ik wil niet spelen.

Ich will nicht spielen.

Ik leer klarinet spelen.

Ich lerne Klarinette.

Ze spelen vaak samen.

Sie spielen viel zusammen.

Wij spelen dikwijls schaak.

Wir spielen oft Schach.

Kunt ge schaak spelen?

Kannst du Schach spielen?

Ik ga tennis spelen.

Ich werde Tennis spielen.

Laten we verstoppertje spelen.

- Lasst uns Verstecken spielen!
- Kommt, wir spielen jetzt Verstecken.
- Lass uns Verstecken spielen!
- Spielen wir Verstecken!

Morgen spelen we voetbal.

Wir spielen morgen Fußball.

De spelen moeten doorgaan.

Die Spiele müssen weitergehen.

We spelen op zondag.

Wir spielen sonntags.

Tom kan poker spelen.

Tom weiß, wie man Poker spielt.

Ik kan Chopin spelen.

Ich kann Chopin spielen.

Kunt gij orgel spelen?

Kannst du Orgel spielen?

De spelen zijn geëindigd.

Die Spiele sind zu Ende.

Laten we samen spelen.

Lass uns zusammen spielen!

- Laten we honkbal spelen.
- Laten we honkballen.
- Laten we honkbal spelen!

Lasst uns Baseball spielen.

- Hij is daar aan het spelen.
- Hij is ginds aan het spelen.

- Er spielt dort drüben.
- Dort spielt er gerade.

- Ik houd ervan honkbal te spelen.
- Ik hou ervan honkbal te spelen.

- Ich spiele gerne Baseball.
- Ich spiele gern Baseball.

Akira kan goed tennis spelen.

Akira kann gut Tennis spielen.

Ik zou graag tennis spelen.

Ich würde gern Tennis spielen.

Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.

Heutzutage spielen Kinder nicht draußen.

"Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."

- "Kannst du Gitarre spielen?" "Ja."
- "Kannst du Gitarre spielen?" "Ja, kann ich."

Ze kan goed piano spelen.

- Sie kann gut Klavier spielen.
- Sie kann gut Piano spielen.