Translation of "Wil" in German

0.008 sec.

Examples of using "Wil" in a sentence and their german translations:

- Wil je weg?
- Wil je gaan?

Willst du gehen?

- Ik wil huilen!
- Ik wil huilen.

Ich möchte weinen!

- Ik wil gerechtigheid.
- Ik wil rechtvaardigheid.

Ich will Gerechtigkeit.

- Hij wil geld.
- Zij wil geld.

Er will Geld.

- Hij wil komen.
- Zij wil komen.

Sie will kommen.

- Hij wil haar kussen.
- Zij wil hem kussen.
- Hij wil u kussen.
- Zij wil u kussen.

Sie will ihn küssen.

- Wil je fruitsap?
- Wil je een vruchtensap?

Willst du einen Fruchtsaft?

- Ik wil water.
- Ik wil wat water.

Ich will Wasser.

- Ik wil ze hebben.
- Ik wil ze.

Ich will sie.

- Wil je het weten?
- Wil je weten?

Willst du's wissen?

- Wil je wat thee?
- Wil je thee?

- Möchtest du Tee?
- Willst du Tee?
- Möchtet ihr Tee?
- Möchten Sie Tee?

- Wil je salade?
- Wil je wat salade?

Willst du Salat?

- Ik wil plezier hebben.
- Ik wil me amuseren.
- Ik wil me vermaken.

Ich will mich amüsieren.

- Ik wil u terugzien.
- Ik wil je weer zien.
- Ik wil u weer zien.
- Ik wil jullie weer zien.
- Ik wil je terugzien.

Ich will dich wiedersehen.

- Ik wil je mening.
- Ik wil jullie mening.

- Ich möchte Ihre Meinung dazu.
- Ich möchte deine Meinung wissen.

- Dat wil ik niet.
- Ik wil dat niet.

- Ich will das nicht!
- Das passt mir nicht.
- Das will ich nicht.

- Ik wil er één!
- Ik wil er eentje!

- Ich will einen!
- Ich will eins!
- Ich will eine!

- Ik wil daarheen gaan.
- Ik wil daarnaartoe gaan.

Ich möchte dorthin gehen.

Liefde wil geloven en het geloof wil stabiliteit.

Die Liebe will Glauben und der Glaube will Festigkeit.

- Ik wil uw mening.
- Ik wil je mening.

Ich möchte Ihre Meinung dazu.

- Ik wil jullie niet.
- Ik wil je niet.

Ich will dich nicht.

- Geloof wat u wil.
- Geloof wat je wil.

- Glaube, was du willst.
- Glaubt, was ihr wollt.
- Glauben Sie, was Sie wollen.

- Tom wil chirurg worden.
- Thomas wil chirurg worden.

Tom will Chirurg werden.

- Wie wil er friet?
- Wie wil er patat?

Wer möchte Pommes?

- Ik wil hem vergeten.
- Ik wil het vergeten.

Ich will nichts mehr davon hören.

- Ik wil je aaien.
- Ik wil je strelen.

Ich möchte dich streicheln.

- Ik wil hier blijven.
- Ik wil hier zijn.

Ich möchte hier sein.

- Ik wil deze niet.
- Deze wil ik niet.

Den will ich nicht.

- Ik wil Frans onderrichten.
- Ik wil Frans onderwijzen.

Ich will Französischunterricht geben.

- Ik wil koffie.
- Ik wil een kop koffie.

- Ich möchte Kaffee.
- Ich möchte einen Kaffee.
- Ich will einen Kaffee.
- Ich will Kaffee.

- Ik wil u terugzien.
- Ik wil je weer zien.
- Ik wil u weer zien.
- Ik wil jullie weer zien.
- Ik wil je nog eens zien.
- Ik wil je terugzien.

Ich will dich wiedersehen.

- Wil je iets drinken?
- Wil je wat drinken?
- Wil je iets om te drinken?
- Wil je iets te drinken?

- Willst du etwas zum Trinken?
- Möchtest du etwas zu trinken?
- Möchtest du was zum Trinken?

Ik wil dansen.

Ich will tanzen.

Ik wil water.

Ich will Wasser.

Ik wil jou.

- Ich will dich.
- Ich will dich!

Ik wil leven.

Ich will leben.

Tom wil dansen.

Tom will tanzen.

Tom wil deze.

Tom will das hier.

Ik wil het.

- Ich möchte es.
- Ich will es.

Ik wil reizen.

Ich möchte reisen.

Ik wil bellen...

Ich will anrufen...

Ik wil leren.

Ich will lernen.

Ik wil niets.

Ich will nichts.

Ik wil tafelvoetballen.

Ich will kickern.

Wil je eten?

- Möchten Sie essen?
- Möchtest du essen?

Zij wil dansen.

Sie will tanzen.

Ik wil betalen.

Ich möchte zahlen.

Wil je iets?

Haben Sie einen Wunsch?

Ik wil afvallen.

- Ich will abnehmen.
- Ich möchte abnehmen.

Wil je gaan?

Willst du gehen?

Ik wil helpen.

Ich will helfen.

Ik wil geld.

Ich will Geld.

Niemand wil daarheen.

Niemand möchte dorthin gehen.

Wat je wil.

Wie du willst!

Wat wil zij?

Was will sie denn?

Ik wil scheiden.

Ich will die Scheidung.

Tom wil spelen.

- Tom möchte spielen.
- Tom will spielen.

Tom wil helpen.

- Tom möchte helfen.
- Tom will helfen.

Hoeveel wil je?

Wie viel möchtest du haben?

Ik wil dromen.

Ich möchte träumen.

Ik wil blijven.

Ich will bleiben.

Ik wil wraak.

Ich will Rache.

Wil je meekomen?

- Willst du mitkommen?
- Möchtest du mitkommen?

Ik wil gaan.

Ich will gehen.

Zij wil komen.

Sie will kommen.

Wil iemand meerijden?

Möchte jemand mitfahren?

Ik wil Maria.

Ich will Maria.

Ik wil feiten.

Ich will Tatsachen.

Wie wil het?

Wer will es?

Ik wil sterven.

Ich will sterben.

Ik wil winnen.

- Ich will gewinnen.
- Ich will siegen.

Ik wil spelen.

Ich will spielen.

Tom wil dit.

Tom will das.

Tom wil geld.

Tom will Geld.

Tom wil advies.

- Tom sucht Rat.
- Tom will Rat.

Wil je spelen?

Willst du spielen?

Wil je lezen?

Willst du lesen?

Wil Tom komen?

Möchte Tom kommen?

Iedereen wil iets.

Jeder will etwas.

Wat wil je?

Was willst du?

Ik wil werken.

Ich will arbeiten.

Ik wil eten.

Ich will essen.

Ik wil deze.

Ich möchte diese.