Translation of "Kwaad" in German

Zij werd kwaad.

Sie wurde wütend.

Hij werd kwaad.

- Er wurde wütend.
- Er wurde gereizt.

Ben je kwaad?

- Bist du sauer?
- Bist du wütend?

Tom werd kwaad.

Tom wurde böse.

Tom kijkt kwaad.

Tom klingt verärgert.

Mijn oom is kwaad.

Mein Onkel ist verärgert.

Kinderen kennen geen kwaad.

Kinder kennen keine Schlechtigkeit.

Ik word gemakkelijk kwaad.

Er regt sich schnell auf.

Waarom is hij kwaad?

Warum ist er sauer?

Ze dacht aan geen kwaad.

Sie dachte an nichts Böses.

Spreek niet kwaad van anderen.

Rede nicht schlecht von anderen.

Honger maakt een mens kwaad.

Hunger macht böse.

Ik ben kwaad op je.

- Ich bin dir böse.
- Ich bin sauer auf dich.

Wat maakte haar zo kwaad?

Was hat sie so aufgebracht?

Ik heb haar kwaad gekregen.

Ich habe sie wütend gemacht.

Italiaanse politici maken me kwaad.

Italienische Politiker erzürnen mich.

Zijn jullie nog steeds kwaad?

Seid ihr noch wütend?

- Is het daarvoor dat u kwaad bent?
- Is het daarvoor dat je kwaad bent?

Ärgerst du dich deshalb?

Ik versta dat hij kwaad is.

Ich verstehe seinen Ärger.

Waarom ben je kwaad op Tom?

- Warum bist du Tom böse?
- Warum sind Sie so wütend auf Tom?

Ik denk dat hij kwaad is.

Ich denke, er ist wütend.

Heb je ooit Tom kwaad gezien?

Hast du Tom schon mal sauer gesehen?

- Hij werd kwaad.
- Hij werd woedend.

Er wurde wütend.

Ik was niet kwaad op Tom.

Ich war Tom nicht böse.

Geld is de wortel van alle kwaad.

- Geld ist der Ursprung allen Übels.
- Geld ist die Wurzel allen Übels.

Hij was te kwaad om te spreken.

- Er war zu wütend zum Sprechen.
- Er war so wütend, dass er nicht sprechen konnte.

Ik ben moe en een beetje kwaad.

Ich bin erschöpft und ein wenig genervt.

Hebzucht is de wortel van alle kwaad.

Gier ist die Wurzel allen Übels.

Zeg mij a.u.b. waarom ze kwaad werd.

Bitte sag mir, warum sie wütend wurde.

- Is Tom nu kwaad?
- Is Tom boos?

- Ich frage mich, ob Tom verärgert ist.
- Ist Tom wohl arg böse?
- Ist Tom jetzt sauer?
- Ob Tom wohl böse ist?

Tom werd kwaad en schold Mary uit.

Tom wurde wütend und warf Maria Schimpfworte an den Kopf.

Tom maakte zich kwaad op de kinderen.

Tom wurde zornig auf die Kinder.

Eén keer per jaar kan geen kwaad.

Einmal im Jahr schadet nicht.

Ze werd kwaad toen haar man dronken thuiskwam.

Sie wurde wütend, als ihr Mann betrunken nach Hause kam.

Hij heeft geen besef van goed en kwaad.

Er hat kein Gefühl für richtig und falsch.

Ken je het verschil tussen goed en kwaad?

Weißt du das Gute vom Bösen zu unterscheiden?

Ik ben zeker dat mama kwaad zal zijn.

Ich bin sicher, dass Mama böse sein wird.

- Tom ziet er boos uit.
- Tom kijkt kwaad.

- Tom sieht verärgert aus.
- Tom schaut verärgert.

Sommige medicijnen doen je meer kwaad dan goed.

Manche Medikamente schaden mehr, als dass sie helfen.

Alstublieft word niet kwaad als ik kritiek heb.

Ärgere dich bitte nicht, wenn ich etwas kritisch anmerke.

Ben je kwaad vanwege wat ik gezegd heb?

Bist du sauer wegen dem, was ich gesagt habe?

Met hoge heren is het kwaad kersen eten.

Kämpfe nicht mit einem irdenen Topf gegen einen Kessel aus Eisen.

Jullie hadden geen reden om kwaad te zijn.

- Sie hatten keinen Grund, wütend zu sein.
- Du hattest keinen Grund, wütend zu sein.
- Ihr hattet keinen Grund, wütend zu sein.

- Tom was erg kwaad.
- Tom was erg boos.

Tom war sehr verärgert.

- Mijn oom is boos.
- Mijn oom is kwaad.

Mein Onkel ist verärgert.

Misschien waren zijn woorden helemaal niet zo kwaad bedoeld.

Vielleicht waren seine Worte doch nicht so hasserfüllt.

- Hij werd kwaad.
- Hij werd woedend.
- Hij werd razend.

- Er wurde wütend.
- Er wurde rasend.

Het is gemakkelijk om goed van kwaad te onderscheiden.

Es ist leicht, gut und böse zu unterscheiden.

- De schade is aangericht.
- Het kwaad is al geschied.

Der Schaden ist angerichtet.

Ik ben kwaad omdat iemand mijn fiets gestolen heeft.

Ich bin sauer, weil einer mein Rad geklaut hat.

Spreek geen kwaad van anderen achter hun rug om.

Rede nicht schlecht über andere hinter ihrem Rücken.

Hij was kwaad omdat ik hem niet wou helpen.

Er war in Rage, weil ich es abgelehnt hatte, ihm zu helfen.

- Hij heeft tegen mij gelogen, daarom ben ik kwaad op hem.
- Hij heeft mij belogen. Daarom ben ik kwaad op hem.

Er hat mich belogen, deshalb bin ich sauer auf ihn.

- Ik ben kwaad op haar.
- Ik ben boos op haar.

- Ich bin wütend auf sie.
- Ich bin sauer auf sie.

- Tom was dronken en boos.
- Tom was dronken en kwaad.

Tom war betrunken und wütend.

Ik heb geen enkel idee waarom zij zo kwaad geworden is.

Ich habe keine Ahnung, wieso sie sich so aufgeregt hat.

- Wat maakte haar zo kwaad?
- Waardoor is ze zo woedend geworden?

Was hat sie so aufgebracht?

Het maakt mij kwaad dat ik mijn rekenfout niet kan vinden.

Es regt mich auf, nicht herauszufinden, wo mein Rechenfehler ist.

De leerkracht was heel kwaad, en stuurde Johnny uit de klas.

Der Lehrer war sehr wütend und warf Johnny aus dem Klassenzimmer.

Hij maakte me zo kwaad dat ik er hoofdpijn van kreeg.

Er machte mich so wütend, dass ich Kopfschmerzen bekam.

Hij heeft tegen mij gelogen, daarom ben ik kwaad op hem.

Er hat mich belogen, deshalb bin ich sauer auf ihn.

Nee, ik ben niet kwaad op je, ik ben gewoon teleurgesteld.

Nein, ich bin nicht böse auf dich, ich bin nur enttäuscht.