Translation of "Oom" in German

- Mijn oom is boos.
- Mijn oom is kwaad.

Mein Onkel ist verärgert.

- Hoe oud is jouw oom?
- Hoe oud is uw oom?
- Hoe oud is jullie oom?

Wie alt ist dein Onkel?

- Tom is uw nonkel.
- Tom is je oom.
- Tom is jullie oom.
- Tom is uw oom.

Tom ist dein Onkel.

Waar woont je oom?

Wo wohnt dein Onkel?

Mijn oom is kwaad.

Mein Onkel ist verärgert.

Mijn oom is rijk.

Mein Onkel ist reich.

Het is mijn oom.

Er ist mein Onkel.

Tom is mijn oom.

Tom ist mein Onkel.

Hij is mijn oom.

Er ist mein Onkel.

Mijn oom is boos.

Mein Onkel ist verärgert.

Tom is uw oom.

Tom ist euer Onkel.

Mijn oom is doof.

Mein Onkel ist taub.

Mijn oom heeft drie kinderen.

Mein Onkel hat drei Kinder.

Mijn oom woont in Duitsland.

Mein Onkel wohnt in Deutschland.

Hoe oud is jouw oom?

Wie alt ist dein Onkel?

Mijn oom schrijft nooit brieven.

Mein Onkel schreibt nie Briefe.

Mijn oom kan Duits spreken.

Mein Onkel kann Deutsch.

Dit is oom Toms boerderij.

Das hier ist Onkel Toms Bauernhof.

Mijn oom runt een hotel.

Mein Onkel hat ein Hotel.

Laat je oom erover nadenken.

Lass deinen Onkel darüber nachdenken.

Mijn oom heeft een hotel.

Mein Onkel hat ein Hotel.

Ken's oom heeft een grote kippenboerderij.

- Kens Onkel hat eine große Hühnerfarm.
- Kens Onkel besitzt eine große Hühnerfarm.

Tom woont nu bij zijn oom.

Tom wohnt jetzt bei seinem Onkel.

Hij werd opgevoed door zijn oom.

Er wurde von seinem Onkel erzogen.

Mijn oom woont in New York.

- Mein Onkel lebt in New York.
- Mein Onkel wohnt in New York.

Mijn oom gaf me dit horloge.

Mein Onkel hat mir diese Uhr geschenkt.

Mijn oom stierf een jaar geleden.

- Mein Onkel starb vor einem Jahr.
- Mein Onkel ist vor einem Jahr gestorben.

Mijn oom gaf hem een geschenk.

Mein Onkel gab ihm ein Geschenk.

Zijn oom stierf vijf jaar geleden.

Sein Onkel ist vor fünf Jahren gestorben.

Mijn oom heeft negentig jaar geleefd.

Mein Onkel lebte neunzig Jahre.

Mijn oom is gediagnosticeerd met leukemia.

Bei meinem Onkel wurde Leukämie diagnostiziert.

Mijn oom werd negentig jaar oud.

Mein Onkel wurde neunzig Jahre alt.

Mijn oom heeft een grote familie.

Mein Onkel hat eine große Familie.

- Mijn oom bezoekt mij af en toe.
- Mijn oom komt me af en toe opzoeken.

- Mein Onkel besucht mich von Zeit zu Zeit.
- Mein Onkel besucht mich ab und zu.

- Mijn oom heeft een boerderij in het dorp.
- Mijn oom bezit een boerderij in het dorp.

Mein Onkel besitzt in dem Dorf einen Bauernhof.

Gisteren heeft mijn oom een hond gekocht.

Gestern hat mein Onkel einen Hund gekauft.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Ich werde nächste Woche meinen Onkel besuchen.

Hij vroeg me waar mijn oom woonde.

Er fragte mich, wo mein Onkel lebte.

Mijn oom heeft mij een fototoestel gegeven

Mein Onkel hat mir eine Kamera gegeben.

Mijn oom heeft een huis in Italië.

Mein Onkel hat ein Haus in Italien.

Mijn oom heeft mij een boek gegeven.

Mein Onkel gab mir ein Buch.

Mijn oom bezoekt mij af en toe.

Mein Onkel besucht mich von Zeit zu Zeit.

Mijn oom is geen natuurlijke dood gestorven.

Mein Onkel starb keines natürlichen Todes.

Mijn oom is gisteren overleden aan maagkanker.

Mein Onkel ist gestern an Magenkrebs gestorben.

Tom woont momenteel met zijn oom samen.

Tom lebt zurzeit bei seinem Onkel.

- Mijn oom is mager, maar mijn tante is dik.
- Mijn oom is slank maar mijn tante is dik.

Mein Onkel ist schlank, aber meine Tante ist dick.

Ik heb een oom die in Kyoto woont.

Ich habe einen Onkel, der in Kyoto lebt.

Is jullie oom nog steeds in het buitenland?

Ist dein Onkel immer noch im Ausland?

Oom Bob nodigde ons uit voor het avondeten.

Onkel Bob lud uns zum Abendessen ein.

Oom Tom is de broer van mijn moeder.

Onkel Tom ist der Bruder meiner Mutter.

Mijn oom heeft dit boek voor mij gekocht.

Mein Onkel hat mir dieses Buch gekauft.

De broer van mijn vader is mijn oom.

Der Bruder meines Vaters ist mein Onkel.

Dit uurwerk heb ik van mijn oom gekregen.

Diese Armbanduhr habe ich von meinem Onkel bekommen.

Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?

Hat Ihr Onkel Sie sein Auto fahren lassen?

Mijn oom overleed twee jaar geleden aan kanker.

- Mein Onkel ist vor zwei Jahren an Krebs gestorben.
- Mein Onkel starb vor zwei Jahren an Krebs.

- Tom is je nonkel.
- Tom is je oom.

Tom ist dein Onkel.

Mijn oom die in Parijs woont kwam langs.

- Mein Onkel, der in Paris lebt, kam vorbei.
- Mein Onkel, der in Paris wohnt, kam uns besuchen.

Mijn oom komt ons morgen een bezoek brengen.

Mein Onkel kommt uns morgen besuchen.