Translation of "Shirt" in English

0.243 sec.

Examples of using "Shirt" in a sentence and their english translations:

- Toms shirt is paars.
- Tom zijn shirt is paars.

Tom's shirt is purple.

Wiens shirt is dit?

Whose shirt is this?

- Ik heb mijn T-shirt gewassen.
- Ik waste mijn T-shirt.

- I washed my t-shirt.
- I washed my T-shirt.

- Tom draagt een geel shirt.
- Tom heeft een geel shirt aan.

Tom is wearing a yellow shirt.

Dit shirt moet gestreken worden.

- This shirt needs to be ironed.
- This shirt needs ironing.

Tom heeft geen shirt aan.

Tom is shirtless.

Hij wast zijn T-shirt.

He washes his t-shirt.

Ik kocht een T-shirt.

I bought a T-shirt.

Vrijwilligers krijgen een T-shirt.

Volunteers get a T-shirt.

Welke T-shirt is rood?

Which t-shirt is red?

Tom won een T-shirt.

Tom won a T-shirt.

Sami droeg een T-shirt.

Sami wore a T-shirt.

Geef me de T-shirt.

Give me the T-shirt.

Tom droeg geen blauw shirt.

Tom wasn't wearing a blue shirt.

Hij draagt altijd een blauwe shirt.

He always wears a blue shirt.

Vind je mijn T-shirt leuk?

Do you like my T-shirt?

Ik heb mijn T-shirt gewassen.

- I washed my t-shirt.
- I washed my T-shirt.

Het T-shirt kost tien euro.

The T-shirt costs ten euro.

Ik draag een oranje T-shirt.

I'm wearing an orange T-shirt.

Herken je dit T-shirt weer?

Do you recognize this T-shirt?

Is dat jouw T-shirt niet?

Isn't that your shirt?

Vind je mijn nieuwe shirt leuk?

- Like my new shirt?
- Do you like my new shirt?

Ik hou van jouw T-shirt.

I like your T-shirt.

Ik droeg gisteren een geel shirt.

I was wearing a yellow shirt yesterday.

Tom had een geel shirt aan.

Tom was wearing a yellow shirt.

Dat is een goed T-shirt.

- That is a good T-shirt.
- That's a good T-shirt.

- Ik geef Tom een shirt voor Kerstmis.
- Ik zal Tom een shirt geven voor Kerstmis.

I'll give Tom a shirt for Christmas.

- Een van de spelers heeft zijn shirt uitgetrokken.
- Een van de spelers heeft haar shirt uitgetrokken.
- Een van de speelsters heeft haar shirt uitgetrokken.

One of the players took off his shirt.

Tom droeg een V-hals T-shirt.

Tom wore a V-neck T-shirt.

Toms shirt was doorweekt van het zweet.

Tom's shirt was soaked with sweat.

Tom trok zijn shirt over zijn hoofd.

Tom pulled his shirt up over his head.

Maria trok haar shirt over haar hoofd.

Mary pulled her shirt up over her head.

Ze hing haar shirt aan een hangertje.

She put her shirt on a hanger.

Je hebt je T-shirt achterstevoren aan.

You have your T-shirt on backwards.

- Tom droeg een shirt dat niet goed paste.
- Tom droeg een shirt dat hem niet goed paste.

- Tom was wearing a shirt that didn't fit him well.
- Tom wore an ill-fitting shirt.

- Tom draagt een geel shirt.
- Tom heeft een geel shirt aan.
- Tom heeft een geel overhemd aan.

Tom is wearing a yellow shirt.

- Ik droog mijn shirt.
- Ik droog mijn hemd.

I dry my shirt.

Dit T-shirt is te klein voor mij.

This T-shirt is too small for me.

Ik wil een shirt voor mijn zus kopen.

- I want to buy a shirt for my little brother.
- I want to buy a shirt for my brother.
- I want to buy a shirt for my little sister.
- I want to buy a shirt for my sister.

Tom trok zijn T-shirt over zijn hoofd.

Tom pulled his T-shirt over his head.

Tom trok zijn spijkerbroek en T-shirt aan.

Tom put on his jeans and T-shirt.

Ik wil een shirt voor mijn broertje kopen.

I want to buy a shirt for my little brother.

Ik wil een shirt voor mijn broer kopen.

I want to buy a shirt for my brother.

Ik wil een shirt voor mijn zusje kopen.

I want to buy a shirt for my little sister.

Wat zit er daar op je T-shirt?

What's that there on your T-shirt?

- Ik draag vaak een blauwe spijkerbroek en een blauw shirt.
- Ik draag vaak blauwe jeans en een blauw shirt.

I often wear blue jeans and a blue shirt.

Waarom doe je dat? Je maakt mijn shirt nat!

Why are you doing that? You're getting my shirt wet!

Heb je een T-shirt dat ik kan lenen?

Do you have a T-shirt I can borrow?

Tom droeg een spijkerbroek en een wit T-shirt.

Tom wore black jeans and a white T-shirt.

Ik draag vaak een spijkerbroek en een T-shirt.

I often wear jeans and a T-shirt.

- Toms shirt was doorweekt van het zweet.
- Toms shirt was drijfnat van het zweet.
- Toms overhemd was doorweekt van het zweet.

Tom's shirt was soaked with sweat.

- Tom draagt een geel shirt.
- Tom heeft een geel shirt aan.
- Tom heeft een geel overhemd aan.
- Tom draagt een geel overhemd.

Tom is wearing a yellow shirt.

Wat? Dit T-shirt kost drieduizend yen? Dat is afzetterij!

What! This T-shirt is 3,000 yen? This is a rip-off!

- Tom trok zijn shirt uit.
- Tom trok zijn hemd uit.

- Tom took his shirt off.
- Tom took off his shirt.
- Tom pulled off his shirt.
- Tom removed his shirt.

- Wil je dit shirt hebben?
- Wil je dit overhemd hebben?

Do you want this shirt?

- Tom draagt ​​een oranje shirt.
- Tom draagt een oranje overhemd.

Tom is wearing an orange shirt.

- Dit shirt moet gestreken worden.
- Dit hemd moet gestreken worden.

- This shirt needs to be ironed.
- This shirt needs ironing.

- Dit shirt moet gestreken worden.
- Dit hemd moet worden gestreken.

- The shirt needs pressing.
- The shirt needs ironing.

- Ik heb een groen shirt.
- Ik heb een groen overhemd.

I have a green shirt.

- Tom heeft geen shirt aan.
- Tom heeft geen overhemd aan.

Thomas is not wearing a shirt.

- Mijn shirt is niet bruin.
- Mijn overhemd is niet bruin.

My shirt isn't brown.

- Tom droeg een oranje shirt.
- Tom droeg een oranje overhemd.

Tom was wearing an orange shirt.

- Ik heb een schoon shirt nodig.
- Ik heb een schoon overhemd nodig.

I need a clean shirt.

- Ik vind dat paarse shirt leuk.
- Ik vind dat paarse overhemd leuk.

I like that purple shirt.

- Mijn shirt is oranje.
- Mijn hemd is oranje.
- Mijn overhemd is oranje.

My shirt is orange.

- Vind je mijn nieuwe shirt leuk?
- Vind je mijn nieuw hemd leuk?

- Like my new shirt?
- Do you like my new shirt?

- Welk shirt is roze?
- Welk hemd is roze?
- Welk overhemd is roze?

What shirt is pink?

- Hij heeft altijd een blauw hemd aan.
- Hij draagt altijd een blauwe shirt.

He always wears a blue shirt.

- Toms nieuwe shirt kromp toen hij het waste en nu past het niet meer.
- Tom zijn nieuwe shirt kromp toen hij het waste en nu past het niet meer.

Tom's new shirt shrunk when he washed it and now it doesn't fit.

- Ik draag vaak een blauwe spijkerbroek en een blauw shirt.
- Ik draag vaak blauwe jeans en een blauw shirt.
- Ik heb vaak een blauwe spijkerbroek en een blauw overhemd aan.

I often wear blue jeans and a blue shirt.

- Toms shirt was drijfnat van het zweet.
- Toms overhemd was doorweekt van het zweet.

Tom's shirt was soaked with sweat.

- Tom trok zijn shirt uit.
- Tom trok zijn hemd uit.
- Tom trok zijn overhemd uit.

- Tom took his shirt off.
- Tom took off his shirt.

- Dit shirt moet gestreken worden.
- Dit hemd moet gestreken worden.
- Dit hemd moet worden gestreken.

This shirt needs ironing.

- Tom heeft geen shirt aan.
- Tom heeft geen hemd aan.
- Tom heeft geen overhemd aan.

- Tom is shirtless.
- Thomas is not wearing a shirt.

- Tom naaide de knoop weer op zijn shirt vast.
- Tom heeft de knoop weer op zijn shirt vastgenaaid.
- Tom heeft de knoop weer aan zijn overhemd genaaid.
- Tom naaide de knoop weer aan zijn overhemd.

Tom sewed the button back on his shirt.

- Zij heeft mij een shirt gegeven.
- Ze heeft me een hemd gegeven.
- Ze heeft me een overhemd gegeven.

- She has given me a shirt.
- She gave me a shirt.

Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.

It's just ten degrees, and he is walking around outside in a T-shirt. I get cold from just looking at him.