Translation of "Bus" in English

- De bus komt eraan.
- De bus komt.

The bus is coming.

- Daar, de bus komt!
- Hier komt de bus.

Here comes the bus!

- Waar is de bus?
- Waar zit de bus?

Where is the bus?

Neem een ​​bus.

Take a bus.

Neem de bus.

Take the bus.

De bus komt.

The bus is coming.

- Ik miste de bus.
- Ik heb de bus gemist.

I missed the bus.

- U moet bus 5 nemen.
- Jullie moeten bus 5 nemen.

You should take the number 5 bus.

- De bus is juist vertrokken.
- De bus is net vertrokken.

- The bus has just left.
- The bus just left.

- Kom, de bus is gearriveerd.
- Kom, de bus is er.

Come on, the bus is here.

De bus komt eraan.

- Here comes the bus.
- The bus is coming.

Ik nam bus 61.

I took the 61 bus.

Hier komt de bus.

Here comes the bus!

Mis de bus niet.

Don't miss the bus.

De bus is vertraagd.

The bus is behind time.

Daar gaat onze bus.

There goes our bus.

Waar is de bus?

Where is the bus?

Sneeuw bedekte de bus.

Snow covered the bus.

Daar is onze bus.

There's our bus.

De bus is traag.

The bus is slow.

Is de bus kapot?

Is the bus broken?

De bus is kapot!

The bus is broken!

Mijn bus is laat.

My bus is late.

Hier is de bus.

- Here's the bus.
- Here comes the bus.

Uiteindelijk stopte de bus.

At last, the bus stopped.

Tom zag de bus.

Tom saw the bus.

De bus was vol.

The bus was full.

De bus heeft vertraging.

The bus was behind schedule.

Daar, de bus komt!

- Here comes the bus!
- Here comes the bus.

Stopt de bus hier?

Does the bus stop here?

De bus kwam nooit.

The bus never came.

De bus was laat.

The bus was late.

De bus is vol.

The bus is full.

Ik zag de bus.

I saw the bus.

Heeft die bus airconditioning?

Does that bus have air conditioning?

Neem de volgende bus.

Take the next bus.

- Ik wil graag een bus huren.
- Ik zou graag een bus huren.

I want to charter a bus.

- Is dit de bus naar Oxford?
- Is dat de bus naar Oxford?

Is this the bus to Oxford?

Laten we een bus pakken.

Let's take a bus.

De bus is net vertrokken.

- The bus has just left.
- The bus has just gone.

Zal ik de bus nemen?

Should I take the bus?

Hij kwam met de bus.

He came by bus.

Waar namen jullie deze bus?

Where did you get on this bus?

Ik kan geen bus besturen.

- I cannot drive a bus.
- I can't drive a bus.

Wanneer vertrekt de volgende bus?

When does the next bus leave?

Tom nam de verkeerde bus.

- Tom got on the wrong bus.
- Tom took the wrong bus.

U moet bus 5 nemen.

- You should take the number 5 bus.
- You should take bus no. 5.

Jullie moeten bus 5 nemen.

You should take the number 5 bus.

De bus was helemaal vol.

- The bus was completely full.
- The bus was totally full.

Ah, de bus is er.

Oh, the bus has arrived.

Tom kwam met de bus.

Tom came by bus.

We moeten die bus nemen.

We need to take that bus.

Kom, de bus is gearriveerd.

- Here comes the bus.
- Come on, the bus is here.

Hij komt met de bus.

He comes by bus.

Waar gaat die bus naartoe?

Where does that bus go?

Ik kwam met de bus.

I came by bus.

Zet Tom op een bus.

Put Tom on a bus.

De bus is juist vertrokken.

The bus just left.

We zaten in dezelfde bus.

We were on the same bus.

Terroristen hebben een bus opgeblazen.

Terrorists blew up a bus.

Laten we de bus nemen.

Let's take the bus.

Moeten we de bus nemen?

Do we have to take the bus?

Stefje stapt op een bus.

Steve is getting on the bus.

Ik wilde een bus huren.

I wanted to rent a bus.