Examples of using "Jack" in a sentence and their dutch translations:
Jack rijdt niet snel.
Ik heet Jack.
Jack verzamelt postzegels.
- Jack is niet hier.
- Jack is hier niet.
Jack is een vroege vogel.
Jack is niet hier.
- Jack gelijkt op zijn vader.
- Jack lijkt op zijn vader.
Misschien spreekt Jack ook Spaans.
Jack, doe niet zo wild.
Maria zwemt even snel als Jakobo.
- Jack werd uitgelachen door al de jongens.
- Jack werd door alle jongens uitgelachen.
Jack White en Karen Elson zijn gescheiden.
Jack en Bill waren erg goede vrienden.
Jack vit altijd op anderen. Daarom mijdt iedereen hem.