Examples of using "Hızlı" in a sentence and their dutch translations:
Ik rij snel.
Mijn hartslag is hoog.
We gaan snel.
Hij is best snel.
Sneller!
Tom is snel.
Ze zijn snel.
Spreek snel.
Hij kan snel zwemmen.
- Haast je.
- Schiet op.
- Kom als de sodemieter.
Ik leer snel.
- Hij is heel snel.
- Hij is erg snel.
Tom rijdt snel.
Hij rent erg snel.
Betty rijdt snel.
Hij kan snel rennen.
Ik werk zo snel als ik kan.
Jack rijdt niet snel.
Dat is behoorlijk snel.
...in een snelle beweging...
Lynn rent snel.
Tom kan snel rennen.
De auto is erg snel.
Hij leert snel.
- Hij is erg sterk.
- Ze is erg sterk.
- Zij is erg sterk.
Paarden rennen snel.
Hij loopt snel.
Jongens lopen snel.
Ze telt snel.
Rijd sneller.
- Hij is heel snel.
- Hij is erg snel.
Mijn hartslag is hoog.
Tom leert snel.
Deze auto is snel.
Kaas is niet licht verteerbaar.
- Ik spreek snel.
- Ik praat snel.
Papier brandt snel.
Eekhoorns leren snel.
Ik kan niet zo snel rennen.
Sneller, Tom.
Je rijdt te snel.
Ik kan snel zwemmen.
Loop niet zo snel.
In afwachting van uw spoedig antwoord...
Hij spreekt snel.
Tom spreekt snel.
Ik spreek snel.
Het bedrijf groeit snel.
- Wilt u niet zo snel spreken, alstublieft?
- Spreek alsjeblieft niet zo snel.
Spreek ik te snel?
Hij maakte het zo snel als de bliksem af.
Hij liep vlugger dan zijn broer.
Onze wereld verandert zo snel
...dat is snel en efficiënt.
Dat is snel en efficiënt.
Zo snel als het donker arriveerde...
snel en efficiënt uitvoerde .
En koolstof die niet snel degradeert,
Die bliksemsnelle aanvallen.
Zo snel mogelijk naar boven.
- De tijd vloog snel.
- De tijd vloog voorbij.
Tom zwemt heel snel.
Tony is een snelle loper.
Ren zo snel als je kan.
Loop niet zo snel.
- Spreek alsjeblieft niet zo snel.
- Praat niet zo snel, alstublieft.
Het land was erg snel geïndustrialiseerd.
- Hij kon niet heel snel lopen.
- Hij kon niet heel snel rennen.
Hij spreekt te snel.
Hij kan snel lopen.
Hij rende het snelst van iedereen.
Tom is niet snel genoeg.
Hij rent erg snel.
- Het jachtluipaard is het vlugste dier.
- De cheeta is het snelste dier.
Deze hond rent snel.
Ze spreekt behoorlijk snel.
Ik leer snel.
Laten we wat sneller lopen.
Rij ik te hard?
- Mijn broer kan zeer snel lopen.
- Mijn broer kan heel hard lopen.
Hij kan niet erg snel rennen.
- Hoe snel reed u?
- Hoe snel reed je?
Hoe snel zij zwemt!
- Ga zo snel als je kunt.
- Ga zo snel als jullie kunnen.
- Hij kon niet heel snel lopen.
- Hij kon niet heel snel rennen.
Ze sprak snel.
Hij rijdt snel.
Tom houdt ervan snel te eten.
Bedankt voor uw snelle antwoord.
Geluid beweegt zich erg snel voort.
Wat gaat de tijd snel.
De tijd gaat snel voorbij.