Translation of "Pasar" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Pasar" in a sentence and their dutch translations:

Prohibido pasar.

- Niet betreden.
- Verboden toegang.

Déjale pasar.

Laat hem door.

¡Déjenme pasar!

- Laat me erdoor.
- Laat me door.

Permiso. ¿Puedo pasar?

Excuseer, mag ik door?

Déjele pasar hambre.

Laat hem uithongeren.

No volverá a pasar.

Dit zal niet nog eens gebeuren.

¡Déjeme pasar, por favor!

Gelieve mij door te laten.

- ¿Puedo entrar?
- ¿Puedo pasar?

- Kan ik binnenkomen?
- Mag ik binnenkomen?

No te dejaré pasar.

Ik laat je niet door.

Déjeme pasar, por favor.

- Gelieve mij door te laten.
- Alstublieft, laat me door.

¿Qué acaba de pasar?

Wat is er zojuist gebeurd?

¿Puedo pasar al baño?

Mag ik naar de wc gaan?

- Permítame entrar.
- Permítame pasar.

Laat me binnen alsjeblieft!

Hazte pasar por mí.

Doe alsof je mij bent.

- Podés pasar la noche con nosotros.
- Puedes pasar la noche con nosotras.

Je kunt bij ons overnachten.

- Eso no va a pasar.
- Eso no pasará.
- No va a pasar.

Dat zal niet gebeuren.

- ¿Con quién vas a pasar la Navidad?
- ¿Con quién estás pensando pasar la Navidad?
- ¿Con quién planeas pasar la navidad?

- Met wie ben je van plan Kerstmis door te brengen?
- Met wie bent u van plan Kerstmis door te brengen?
- Met wie zijn jullie van plan Kerstmis door te brengen?

No hay forma de pasar.

Daar kom ik niet door.

Esto no volverá a pasar.

Dit zal niet nog eens gebeuren.

Tengo que pasar la aspiradora.

Ik moet stofzuigen.

Tengo que pasar este examen.

- Ik moet slagen in dit examen.
- Ik moet slagen voor dit examen.

¿Qué va a pasar hoy?

Wat gaat er vandaag gebeuren?

Le pudo pasar a cualquiera.

- Het had iedereen kunnen overkomen.
- Het had gelijk wie kunnen overkomen.

Eso no va a pasar.

Dat zal niet gebeuren.

Eso nunca va a pasar.

Dat zal nooit gebeuren.

Acababa de pasar el peaje.

Hij heeft net de tol betaald.

Estudié harto para pasar el examen.

Ik studeerde hard om het examen te halen.

Quería pasar más tiempo con Tom.

Ik wilde meer tijd met Tom doorbrengen.

- Hazle pasar.
- Hazle entrar.
- Háganle entrar.

Breng hem naar binnen.

¿Crees que no va a pasar?

Denk je dat het niet gaat gebeuren?

- ¿Cómo ha podido pasar?
- ¿Cómo pudo suceder esto?
- ¿Cómo pudo pasar esto?
- ¿Cómo pudo ocurrir eso?

Hoe kon dat gebeuren?

Podemos pasar esto de generación en generación.

dat we dit van generatie op generatie kunnen doorgeven.

Y debería servir para pasar la noche.

Dit helpt je de nacht door komen.

Gracias a su caparazón protector, logra pasar.

Hij redt het dankzij zijn beschermende buitenkant.

Pensemos en lo peor que podría pasar.

Laten we eens kijken wat er kan gebeuren in het ergste geval.

¿Me puedes pasar la sal, por favor?

Kunt ge mij het zout geven a.u.b.?

Algo así le puede pasar a cualquiera.

Zoiets kan iedereen overkomen.

No me va a pasar a mí.

Dat zal me niet overkomen.

Quería pasar todo el tiempo con él.

- Ik wou de hele tijd bij hem zijn.
- Ik wilde de hele tijd bij hem zijn.

- ¿Me puedes pasar eso?
- ¿Me pasas eso?

Kun je dat aan mij geven?

No quería pasar más tiempo con Tom.

Ik wilde niet nog meer tijd doorbrengen met Tom.

¿Cómo supiste que iba a pasar eso?

Hoe wist je dat dat ging gebeuren?

- ¿No viste a un perro pasar por el patio?
- ¿No viste al perro pasar corriendo por el jardín?

Zag je de hond niet door de tuin lopen?

Y esto debería servir para pasar la noche.

Dit helpt je de nacht door komen.

Esta oportunidad es demasiado buena para dejarla pasar.

Dit mag ze niet laten schieten.

El gato acaba de pasar a mi lado.

De kat is zojuist naast mij overleden.

- Permítame entrar.
- Permítame pasar.
- ¡Déjame entrar, por favor!

Laat me binnen alsjeblieft!

- ¿Cómo pudo pasar esto?
- ¿Cómo pudo ocurrir eso?

Hoe kon dat gebeuren?

- Eso no va a pasar.
- Eso no pasará.

Het gaat niet gebeuren.

Es una oportunidad demasiado bella para dejarla pasar.

Het is een te mooie kans om ze voorbij te laten gaan.

No puedo esperar pasar la noche con ella.

Ik kan niet meer wachten om met haar de nacht door te brengen.

Tom, ¿con quién vas a pasar la navidad?

- Tom, met wie ga je Kerstmis doorbrengen?
- Tom, met wie gaat u Kerstmis doorbrengen?

¿Cuándo te tengo que pasar a buscar mañana?

Wanneer zal ik je morgen afhalen?

¿Me puede pasar con alguien que hable español?

Kunt u mij doorverbinden met iemand die Spaans spreekt?

No se sabe qué va a pasar mañana.

Men kan niet weten wat er morgen zal gebeuren.

¿No vas a pasar la Navidad con Tom?

- Ga je Kerstmis niet doorbrengen met Tom?
- Gaat u Kerstmis niet doorbrengen met Tom?
- Gaan jullie Kerstmis niet doorbrengen met Tom?

Voy a pasar el fin de semana en Kanazawa.

Ik ga het weekeinde in Kanazawa doorbrengen.

Tenés que saber todo si querés pasar esa prueba.

Je moet alles weten als je wilt slagen voor deze proef.

Me hice a un lado para que pudiera pasar.

Ik zette een stap opzij, om hem te laten doorgaan.

Quiero ahora pasar al tema del color de las telas,

Van dit naar gekleurde stoffen:

Y después de pasar semanas en estas fábricas de plantas,

Na enkele weken in deze plantenfabrieken

Luego de muchos debates, decidimos pasar nuestras vacaciones en España.

Na veel overleg besloten we onze vakantie in Spanje door te brengen.

Tengo la sensación de que algo terrible va a pasar.

Ik heb het gevoel dat er iets vreselijks staat te gebeuren.

Quiero pasar la noche en un hotel cerca del aeropuerto.

Ik wil in een hotel vlak bij het vliegveld verblijven.

Tom cree saber qué es lo que va a pasar.

Tom gelooft dat hij weet wat er gaat gebeuren.

No veo la hora de pasar la noche con ella.

Ik kan niet meer wachten om met haar de nacht door te brengen.

- Aborrezco estar solo en Navidad.
- Detesto pasar la Navidad solo.

Ik haat het om alleen te zijn met Kerstmis.

- Hazte a un lado.
- Deja sitio.
- Mueve el culo.
- Deja pasar.

- Aan de kant.
- Ga aan de kant.
- Opzij.
- Opschuiven.