Examples of using "разговаривали" in a sentence and their dutch translations:
- We spraken.
- We praatten.
- We hebben gepraat.
- We spraken elkaar aan de telefoon.
- We hebben gebeld.
Ze spraken over liefde.
Tom en Mary waren aan het praten.
We hebben niet veel gepraat.
We spraken in gebarentaal.
Wij praatten zachtjes zodat de baby niet wakker zou worden.
- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.
- Tom en ik hebben elkaar drie jaar niet gesproken.
- Tom en ik hebben elkaar al drie jaar niet gesproken.
Ik heb nooit zo vlug Engels horen spreken.
- Met wie hebt u net gesproken?
- Met wie waren jullie net aan het praten?
Met wie was je aan het praten?
Ze spraken over cultuur.
- Met wie praatte je zonet?
- Wie was dat waar je net mee praatte?
- Wanneer was het de laatste keer dat je met Tom sprak?
- Wanneer praatte je voor het laatst met Tom?