Examples of using "верить" in a sentence and their dutch translations:
Je kan hem geloven.
Wat te geloven?
Je moet me geloven.
- Ik ben geneigd om je te geloven.
- Ik ben geneigd je te geloven.
- Jullie kunnen me geloven.
- Jullie mogen me geloven.
Ik wil geloven.
- Ik had je niet moeten geloven.
- Ik zou je niet geloofd moeten hebben.
- Je mag me geloven.
- U kunt me geloven.
- U mag me geloven.
- Je mag me geloven.
- Jullie kunnen me geloven.
Tom wilde mij niet geloven.
Heel veel mensen geloven zelfs niemand meer
Ik kan niemand meer geloven.
Iedereen heeft iets nodig om in te geloven.
Je moet me geloven.
Iedereen wil graag geloven dat dromen uit kunnen komen.
Volgens het weerbericht sneeuwt het morgen.
We hebben goede redenen om in die mythe te geloven.
Hoe oud was je toen je stopte met in Sinterklaas te geloven?
zou je dan nog steeds bereid zijn om het te geloven en te delen?
Tenzij er betrouwbaar bewijs voor is, zouden we niet alles zomaar moeten geloven.
Volgens de krant was er gisteren een grote aardbeving in Chili.
Eerst zien, dan geloven.
Ik kan je niet vertrouwen.
Ik weet niet wat ik nog moet geloven.
Tom is het soort man dat je kunt vertrouwen.
Hoe oud was je toen je stopte met geloven in de Kerstman?