Examples of using "надо" in a sentence and their dutch translations:
Wat moet dat moet.
Dat is nodig.
Moet je gaan?
We moeten gaan.
Je moet naar huis gaan.
Wat moet ik doen?
Ik moet naar de kapper.
- Je moet wachten.
- U moet wachten.
- Jullie moeten wachten.
Je moet opstaan.
Het moet weggehaald worden.
Je moet veel studeren.
Ze moet eten.
We moeten gaan.
We moeten ontsnappen.
Ik moet terug.
We moeten gaan.
Je moet gaan.
Je moet je haasten.
Kom op, dooreten.
Je moet betalen.
- Je moet behoedzaam zijn.
- Je moet voorzichtig zijn.
Ik moet onmiddellijk vertrekken.
Ik moet teruggaan.
Je moet water drinken.
We moeten vlug zijn.
- Moet ik weg?
- Moet ik weggaan?
- Moet je weg?
- Moet je weggaan?
- Moet je gaan?
Schreeuw niet zo hard.
U moet naar een tandarts.
Jouw potloden moeten geslepen worden.
Je moet je handen wassen.
Ge moet hem helpen.
Ze lachten mij uit.
Iedereen lacht me uit!
- Hij zou u moeten danken.
- Hij zou je moeten bedanken.
Je moet water drinken.
Iedereen lacht me uit!
Luister, we moeten praten.
- Dat is je verdiende loon.
- Dat verdien je.
- Je had moeten stoppen.
- U had moeten stoppen.
- Jullie hadden moeten stoppen.
Ik moet wiskunde studeren.
Ik denk dat je Tom moet roepen.
Ik moet ze bellen.
- Het moet gewassen worden.
- Dat moet gewassen worden.
- Het moet worden gewassen.
Je moet ervan afgeraken.
Laten we in beweging blijven.
Hij moet oppassen.
- Ik moet even telefoneren.
- Ik moet een telefoontje doen.
Men moet de regels in acht nemen.
Tom moet ervandoor.
- Het gras moet worden gesproeid.
- Het gazon moet worden besproeid.
Ik wil bellen...
Ik moet slapen.
Ik moet het proberen.
We moeten praten.
Ze moeten worden vervangen.
We moeten ontsnappen.
We moeten ermee beginnen.
Ik heb afleiding nodig.
Ik moet me verbergen.
Ik moet stofzuigen.
Het gras heeft een maaibeurt nodig.
Je moet wachten.
Men moet zijn vrienden helpen.
Ik moet mijn tanden poetsen.
Je moet de volgorde van de woorden veranderen.
Eet niet te veel.
We moeten ons concentreren.
Bedankt, maar toch liever niet.
Wees geen kind.
Jullie moeten wachten.
Je moet opstaan.
Moet je weg?
Je moet je mond houden.
Je hebt een ontbijt nodig.
We zouden moeten stoppen.
Ik moet me concentreren.
Ik moet mijn haar laten knippen.
Ik moet terug.
Je moet stoppen met drinken.
We moeten daar samen heengaan.
- Hou het wisselgeld!
- Hou het wisselgeld maar!
Tom moet een beetje afvallen.
We moeten gaan.
Je moet opstaan.
Ik moet hem bedanken.
Ik moet het vanavond teruggeven.
- Wanneer moet je weg?
- Wanneer moet je vertrekken?