Examples of using "Com" in a sentence and their dutch translations:
Houd het.
- Heb je honger of dorst?
- Hebben jullie honger of dorst?
- Hou daarmee op!
- Hou ermee op!
- Laat dat!
Hou ermee op!
We rekenen op jou.
Lach met hen.
- Rij voorzichtig.
- Voorzichtig rijden.
- Hou ze bij.
- Hou ze.
- Bewaar ze.
Luister goed naar mij.
Voorzichtig openen.
Hou daarmee op.
We zijn gekomen met regen maar vertrekken in de zon.
- Excuseer.
- Pardon.
- Excuseer!
- Toch wel.
- Jazeker.
- Zeker!
- Natuurlijk!
- Precies!
- Zonder twijfel.
- Jawel.
- Uiteraard!
- Inderdaad!
- Zeker weten!
- Maar natuurlijk!
- Graag gedaan.
- Tot uw dienst.
- 't Is niks.
- Niets te danken!
- Alsjeblieft.
- Alsjeblief.
- Geen dank.
- Graag.
- Met plezier.
- Met genoegen.
Graag gedaan.
- Ik had honger.
- Ik was hongerig.
Ik heb een hoestbui.
Bent u bang?
We zijn gekomen met regen maar vertrekken in de zon.
Ik zag je in mijn droom.
We hebben het heet.
Heb je slaap?
Ik had het koud.
Hou daar toch mee op.
Ik ski vaak.
- Ik reken op je.
- Ik reken op u.
- Ik reken op jullie.
Dood het met vuur!
Ik heb diarree.
We hadden het koud.
Tom heeft honger en dorst.
Ik speelde met vrienden.
We rekenen op jou.
Ik ben met vrienden.
Ik ben daar gelukkig mee.
Ik ga met je mee.
Ik reken op je.
Ik ben ontgoocheld in u.
- Heeft u honger?
- Heb je honger?
Ik heb over hem gedroomd.
Ik ga met u mee.
"Met wie praat u?" "Met niemand."
- Hou het wisselgeld!
- Hou het wisselgeld maar!
Ze hebben honger.
Ik ben bijna bang om met je te praten.
Ik maak me zorgen over haar.
Vandaag heb ik geluk.
Ze hadden honger.
- Pas op de hond!
- Opgepast voor de hond!
Een vuile adem besmet 't reine glas.
We rekenen op jou.
- Met wie woon je samen?
- Met wie woont u samen?
- Met wie woon je?
- Met wie woont u?
- Ik had honger.
- Ik was hongerig.
- Ze woont bij hem.
- Ze woont met hem samen.
Hebben jullie haast?
Tom heeft het met Maria uitgemaakt.
Wees tegen iedereen beleefd.
Ik heb migraine.
Ik spreek Spaans met God, Italiaans met vrouwen, Frans met mannen en Duits met mijn paard.
Ik had het uitgemaakt met mijn vriendin.
Ik ga met Ricardo.
Oké jongens, rustig aan hier.
Met twee jongen.
...met chemische wapens.
Ik heb koorts.
We rekenen op jou.
Dat is zeker.
Lach met hen.
Ik heb de hik.
Ik ben het met hem eens.
Ik ben slaperig.
Ik heb het koud.
Hou dit.
Hou dat.
Ik heb diarree.
Ja, graag.
- Groetjes, John.
- Hou van John.
Rijd veilig!
Ik ben boos.
Ik heb honger.
Ik ben het met je eens.
We hadden haast.
Ik heb slaap!
Ik schaamde me.
Ik ben bang.
We nemen dat.
Praat met iemand.
We hebben het koud.