Translation of "Pracuje" in Dutch

0.005 sec.

Examples of using "Pracuje" in a sentence and their dutch translations:

- Mamusia pracuje.
- Mama pracuje.

Mama is aan het werk.

Tom pracuje.

Tom werkt.

Pracuje pan?

Werk je?

- Ona pracuje w banku.
- On pracuje w banku.

- Ze werkt bij een bank.
- Hij werkt op een bank.

Pracuje dla banku.

Hij werkt bij een bank.

Pracuje w fabryce.

Hij werkt in een fabriek.

Tom pracuje sam.

Tom werkt alleen.

Pracuje w niedziele.

Hij werkt op zondag.

Tom pracuje powoli.

- Tom werkt langzaam.
- Tom werkt traag.

Taki leniwiec ciężko pracuje.

Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.

On zawsze ciężko pracuje.

Hij werkt altijd hard.

Dla kogo on pracuje?

Voor wie werkt hij?

On pracuje jako tłumacz.

Hij werkt als vertaler.

On pracuje w banku.

Hij werkt bij een bank.

Pan pracuje za dużo.

- Jullie werken te veel!
- Je werkt te veel.
- U werkt te veel.
- Jullie werken te veel.

Ona pracuje w szkole.

Zij werkt op school.

Tom zbyt dużo pracuje.

Tom werkt te veel.

Kto pracuje dziś wieczorem?

Wie werkt vanavond?

Tom pracuje w pobliżu.

Tom werkt dichtbij.

Mój ojciec pracuje w banku.

Mijn vader werkt bij een bank.

Mój brat pracuje w banku.

Mijn broer werkt bij een bank.

Mój ojciec pracuje w fabryce.

Mijn vader werkt in een fabriek.

Ona pracuje dniami i nocami.

Ze werkt dag en nacht.

Czy Tom pracuje dla Mary?

Werkt Tom voor Mary?

Tom pracuje dla agencji tłumaczeniowej.

Tom werkt voor een vertaalbureau.

Cała jego rodzina pracuje na farmie.

Zijn hele familie werkt op een boerderij.

Tom pracuje dla Organizacji Narodów Zjednoczonych.

Tom werkt voor de Verenigde Naties.

Roger pracuje od świtu do zmroku.

Roger werkt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.

Wielu studentów pracuje na pół etatu.

Veel studenten werken deeltijds.

Tatuś to człowiek, który ciężko pracuje.

Papa is een man die hard werkt.

Mój ojciec żyje i pracuje w Tokio.

Mijn vader woont en werkt in Tokio.

Ona ma wujka, który pracuje w banku.

Zij heeft een oom die bij een bank werkt.

Ona ma wuja, który pracuje w banku.

Zij heeft een oom die bij een bank werkt.

- Oni pracują za dużo.
- Pan pracuje za dużo.

- Je werkt te hard.
- Jullie werken te veel!