Translation of "Owoce" in Dutch

- Sprzedaje owoce.
- On sprzedaje owoce.

Hij verkoopt fruit.

Mamy owoce.

We hebben fruit.

Lubisz owoce.

Je houdt van fruit.

Jedz owoce!

Eet fruit!

Sprzedaję owoce.

Ik verkoop fruit.

Ona sprzedaje owoce.

Zij verkoopt fruit.

Tom lubi owoce.

Tom houdt van fruit.

On je wyłącznie owoce.

Hij eet niets anders dan fruit.

Spakowaliśmy owoce i warzywa do torby.

We stopten het fruit en de groenten in zakken.

Nocą mają wszystkie owoce lasu tylko dla siebie.

's Nachts hebben ze de vruchten van het bos voor zichzelf.

Każde wydaje owoce tylko kilka dni w roku.

Ze bevatten slechts een paar dagen per jaar vruchten.

Wiele zwierząt znajduje owoce dzięki widzeniu barwnemu. To ostatni posiłek, wkrótce trudno będzie coś dostrzec.

Veel dieren gebruiken kleurwaarneming om fruit te vinden. Tijd voor een laatste maal voor het te moeilijk wordt om te zien.