Examples of using "Lekarzem" in a sentence and their dutch translations:
- Ik was arts.
- Ik was geneesheer.
- Ik was een dokter.
Ik ben arts.
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
Ik ben geen dokter.
- Hij besloot om arts te worden.
- Hij heeft besloten om dokter te worden.
Tom is een dokter.
- Zijt ge dokter?
- Ben je arts?
- Zijt ge dokter?
- Bent u een dokter?
- Ik ben geen dokter, maar leraar.
- Ik ben geen dokter, maar een leraar.
Jij bent de dokter.
Hij is geen dokter.
Jij bent geen dokter.
Mijn vrouw is arts.
- Ik weet niet of hij dokter is.
- Ik weet niet of hij een dokter is.
Hij is geen arts maar leraar.
Is zijn vader dokter?
- Is je vader dokter?
- Is jullie vader een dokter?
- Ik ben geen dokter, maar leraar.
- Ik ben geen dokter, maar een leraar.
Wanneer ik groot ben, wil ik dokter worden.
Hij is geen dokter, maar een verpleger.
Ik weet niet of hij dokter is.
Jim is geen advokaat, maar dokter.