Translation of "Jesteś" in Dutch

0.016 sec.

Examples of using "Jesteś" in a sentence and their dutch translations:

- Jesteś piękna.
- Jesteś piękny.

- Ge zijt mooi.
- Jij bent mooi.
- Jullie zijn mooi.
- Je bent mooi.

- Jesteś lekarzem.
- Jesteś lekarką.

Jij bent de dokter.

- Jesteś zabawny.
- Jesteś zabawna.

- U bent grappig.
- Jullie zijn grappig.
- Je bent grappig.

- Jesteś brzydki.
- Jesteś brzydka.

Je bent lelijk.

- Jesteś mądry.
- Jesteś bystry.

Jij bent slim.

- Jesteś pewien?
- Jesteś pewna?

- Weet je het zeker?
- Zijt ge zeker?
- Weet u dat zeker?
- Weten jullie het zeker?
- Ben je zeker?

- Jesteś moja.
- Jesteś mój.

Jij bent van mij.

- Jesteś zły?
- Jesteś zła?

Ben je kwaad?

- Jesteś poruszony?
- Jesteś pod wrażeniem?

Ben je nerveus?

- Jesteś naturalną blondynką?
- Jesteś naturalnym blondynem?

Ben je van nature blond?

- Jesteś bardzo piękna.
- Jesteś bardzo piękna.

- Je bent heel mooi.
- Je bent erg knap.

- Czy jesteś wegetarianinem?
- Czy jesteś wegetarianką?

- Ben jij vegetariër?
- Bent u vegetariër?

- Jakiej jesteś narodowości?
- Jakiej narodowości jesteś?

- Wat is jouw nationaliteit?
- Wat is uw nationaliteit?
- Wat is jullie nationaliteit?

- Jesteś moim przyjacielem.
- Jesteś moją przyjaciółką.

- Ge zijt mijn vriend.
- Je bent mijn vriend.

"Jesteś odpowiedzialna

"Je bent verantwoordelijk

Jesteś blady.

Je ziet er bleek uit.

Jesteś obrzydliwy!

Je bent walgelijk!

Jesteś twardy.

- Je bent taai.
- Je bent een harde.

Jesteś rasistą.

Je bent een racist.

Jesteś niesamowity.

Je bent ongelofelijk!

Głuchy jesteś?

Ben je doof?

Jesteś świetny.

- Je bent geweldig.
- U bent geweldig.
- Jullie zijn geweldig.

Jesteś kobietą.

- Je bent een vrouw.
- U bent een vrouw.

Jesteś cudny.

- Je ziet er geweldig uit.
- Je bent prachtig.

Jesteś nowy?

Ben je nieuw?

Jesteś niesamowity!

Je bent geweldig!

Jesteś szczęściarzem.

Je hebt geluk.

Jesteś bogaty.

Je bent rijk.

Jesteś niezawodny.

- Je bent te vertrouwen.
- Je bent betrouwbaar.

Jesteś kreatywny.

- Je bent creatief.
- Jullie zijn creatief.
- U bent creatief.

Jesteś zdrajcą.

- Jij bent een verrader.
- Je bent een verrader.

Jesteś dziwny.

- Je bent raar.
- U bent raar.
- Jullie zijn raar.
- Je bent vreemd.
- U bent vreemd.
- Jullie zijn vreemd.
- Je bent apart.
- Jij bent apart.
- Jullie zijn apart.

Jesteś żałosny.

- Je bent zielig.
- U bent zielig.
- Jullie zijn zielig.

Jesteś gejem?

- Bent u homo?
- Ben je gay?

Jesteś pijany.

Je bent dronken.

Jesteś niewiarygodny.

Je bent ongelofelijk!

Jesteś głupi.

Je bent dom.

Jesteś więźniem.

Je bent een gevangene.

Jesteś aniołem!

Je bent een engel!

Gdzie jesteś?

- Waar ben je?
- Waar zijn jullie?

Jesteś sam?

Zijt ge alleen?

Jesteś głodny?

Heb je honger?

Jesteś wolny?

- Ben je vrij?
- Bent u vrij?
- Zijn jullie vrij?

Jesteś stąd?

Ben je van hier?

Jesteś chory?

Ben je ziek?

Jesteś zwolniony.

Je bent ontslagen.

Jesteś śpiący?

Heb je slaap?

Jesteś gotów?

Ben je klaar?

Jesteś pewien?

Weet je het zeker?

Jesteś osobą.

- Gij zijt een persoon.
- Jij bent een persoon.

Jesteś studentem?

- Zijt ge student?
- Bent u student?
- Bent u studente?
- Ben je student?

Jesteś piękny.

Jij bent mooi.

Jesteś ranny?

Ben je gewond?

Jesteś zazdrosny.

Je bent jaloers.

Jesteś bezużyteczny.

Je bent een nietsnut.

Jesteś potworem.

Je bent een schurk.

Jesteś adoptowana.

Je bent geadopteerd.

Jesteś muzykiem?

Ben jij een muzikant?

Jesteś moja.

Jij bent van mij.

Jesteś człowiekiem.

- Jij bent een persoon.
- Je bent iemand.

Jesteś szalony!

Je bent gestoord!

Jesteś wolny.

- Je bent vrij.
- U bent vrij.
- Jullie zijn vrij.

Jesteś szurnięty.

- Je bent gestoord.
- U bent gestoord.
- Jullie zijn gestoord.

Jesteś mądry.

- Jij bent wijs.
- Je bent wijs.
- U bent wijs.
- Jullie zijn wijs.

Jesteś odważny.

- Jij bent dapper.
- Je bent moedig.

Jesteś zły.

Je bent gemeen.

Jesteś uroczy.

Je bent lief.

Jesteś wymagający.

- Je bent avontuurlijk.
- U bent avontuurlijk.
- Jullie zijn avontuurlijk.

Jesteś agresywny.

Je bent agressief.

Jesteś wiarygodny.

- Je bent geloofwaardig.
- U bent geloofwaardig.
- Jullie zijn geloofwaardig.

Jesteś zdezorientowany.

- Je bent verward.
- Je bent in de war.

Jesteś niebezpieczny.

- Je bent gevaarlijk.
- U bent gevaarlijk.
- Jullie zijn gevaarlijk.

Jesteś egoistą.

Je bent egoïstisch.

Jesteś pierwszy.

Jij bent de eerste.

Jesteś szczęśliwy.

- Je hebt geluk.
- U hebt geluk.
- Jullie hebben geluk.

Jesteś hojny.

- Je bent vrijgevig.
- Je bent gul.
- U bent vrijgevig.
- U bent gul.

Jesteś pomocny.

- Je bent behulpzaam.
- U bent behulpzaam.
- Jullie zijn behulpzaam.

Jesteś tu.

- U bent hier.
- Je bent hier.

Jesteś niecierpliwy.

Je bent ongeduldig.

Jesteś nieuprzejmy.

U bent onbeleefd.

Jesteś niepoprawny.

Je hebt het mis.

Jesteś niewinny.

Je bent onschuldig.

Jesteś inteligentny.

Jij bent slim.

Jesteś zaangażowany.

- Je bent erbij betrokken.
- U bent erbij betrokken.
- Jullie zijn erbij betrokken.

Jesteś zdenerwowany.

- U bent nerveus.
- Jij bent nerveus.