Examples of using "Ojciec" in a sentence and their dutch translations:
Vader is een goed mens.
- Wat doet je vader?
- Wat doet jullie vader?
Mijn vader houdt van mijn moeder.
Mijn vader veegt de garage.
Mijn vader zal me helpen.
Mijn vader rookt.
Mijn vader wordt kaal.
Mijn vader is gezond.
- Papa zit in bad.
- Papa is aan het baden.
Dat is onze vader.
Mijn vader rookt zelden.
Haar vader is Japanner.
- Haar vader is politieman.
- Zijn vader is politieagent.
Hij lijkt op zijn vader.
Mijn vader was een boom.
Waar is jullie vader?
- Zo vader, zo zoon.
- Zo de vader, zo de zoon.
Mijn vader is dokter.
- Waar is je vader?
- Waar is jullie vader?
Mijn vader houdt erg van pizza.
- Mijn vader is gestopt met roken.
- Mijn vader stopte met roken.
- Je vader is groot.
- Jullie vader is groot.
- Uw vader is groot.
Mijn vader is gezond.
Tom is mijn vader.
Mijn vader is ondernemer.
Mijn vader is groot.
Mijn vader is bezig.
- Mijn vader wandelt iedere dag.
- Mijn vader maakt iedere dag een wandeling.
Mijn vader runt een restaurant.
Vader is genezen.
Haar vader is vorige week overleden.
Mijn vader stierf op een vrijdag.
Mijn vader heeft veel boeken.
Mijn vader is na het avondeten gaan joggen.
Mijn vader heeft gisteren drie vissen gevangen.
Mijn vader werkt bij een bank.
Mijn vader is gestorven aan kanker.
- Hij is niet mijn vader.
- Hij is mijn vader niet.
Hoe gaat het met je vader?
Mijn vader is vijftig jaar oud.
Mijn vader is een beetje ouderwets.
Mijn vader heeft een nieuwe auto gekocht.
Mijn vader werkt in een fabriek.
Vader is bezig brieven te schrijven.
Mijn vader is altijd bezig.
Is zijn vader dokter?
- Is je vader dokter?
- Is jullie vader een dokter?
Mijn vader is in de tuin.
Mijn vader houdt erg van pizza.
Mijn vader heeft het nu druk.
Mijn vader is thuis.
Mijn vader wandelt in het park.
Hoe oud is je vader?
Is zijn vader leraar?
- Mijn vader leeft op de buiten.
- Mijn vader woont op het platteland.
Mijn vader is altijd bezig.
Toms vader heeft alzheimer.
Mijn vader gaat elke ochtend joggen.
Vader zal zeker om zeven uur terugkomen.
Hij ziet eruit als mijn vader.
Mijn vader werkte voor een wegenbedrijf.
Normaal gaat mijn vader met de bus naar kantoor.
- Ik ben het uurwerk verloren dat mijn vader mij gegeven had.
- Ik heb het horloge verloren dat mijn vader mij gegeven heeft.
Zijn vader speelt geen golf.
Ik heb een vriend wiens vader goochelaar is.
Mijn vader stierf aan longkanker.
Mijn vader is in zijn kamer.
Mijn vader is nu in de tuin.
Kennelijk is zijn vader in het buitenland.
Mijn vader houdt niet van voetbal.
Mijn vader repareert mijn kapotte fiets.
Mijn vader eet niet veel fruit.
Mijn vader tuiniert zondags.
Mijn vader is maar vijftien jaar.
Haar vader wijdde zijn leven aan de wetenschap.
Mijn vader gaat soms naar het buitenland.
Zijn vader is vorig jaar overleden.
- De vader van mijn vriend is een beroemde schrijver.
- Mijn vriends vader is een beroemde schrijver.
De man, een vader van in de 50, probeert wanhopig te ontsnappen...