Examples of using "Komputer" in a sentence and their dutch translations:
Heeft u een computer?
Ik heb de computer afgezet.
Dit is de nieuwste computer.
Heeft u een computer?
Neem je computer mee.
Hoe werken computers?
Ze koopt een computer.
- Mijn computer hangt vast.
- Mijn computer is vastgelopen.
Ik moet een nieuwe computer kopen.
Weet jij hoe je een computer moet gebruiken?
Dit is mijn computer.
De computer is nieuw.
Waar is mijn computer?
Mijn computer is kapotgegaan.
Persoonlijke computers zijn heel nuttig.
Die verdomde computer doet het niet.
Het is een voordeel een computer te kunnen gebruiken.
De modem was in de computer ingebouwd.
Die verdomde computer doet het niet.
Werkt uw nieuwe computer goed?
Mijn computer gaat niet meer aan.
Jemig! M'n computer is alweer vastgelopen!
Jouw computer is volledig onbeschermd.
Computers worden vaak vergeleken met het menselijk brein.
Mijn computer moet ergens goed voor zijn.
Is deze computer met het internet verbonden?
Dat is de computer waarop hij zijn artikels schrijft.
De nieuwe computer is tienmaal sneller dan de oude.
Ik weet nog steeds niet hoe ik mp3-bestanden van mijn iPod naar mijn computer moet overzetten.