Examples of using "Się" in a sentence and their dutch translations:
Ik struikelde.
- Zet je schrap.
- Zet u schrap.
Bedien u.
Je zult verdwalen.
- Ik ben ineengekrompen.
- Ik kromp ineen.
- Ontspan u!
- Kalmeer je!
- Rustig maar.
Leer!
Ik bloosde.
- Schiet alsjeblieft op.
- Schiet alstublieft op.
- Haast u alstublieft!
Bingo. Het komt. Zorg dat je het niet verstikt.
- Je bent Esperanto aan het leren.
- Je leert Esperanto.
- Jij leert Esperanto.
- Je zit Esperanto te leren.
Het voelde alsof ik werd weggejaagd en bang gemaakt.
Ze wordt rood.
- Ik verveel me.
- Ik verveel mij.
Aangenaam kennis te maken.
Rot op!
Je wordt rood.
Gelukt. Maar hij kan nu maar beter gaan.
De zomer was voorbij voordat ik het besefte.
Zij werd rood.
Hij is bezorgd dat hij misschien te laat komt.
Ik ben bang om te vallen.
Ze vond het leuk.
- Waarom kleed je je uit?
- Waarom kleed u zich uit?
- Waarom kleden jullie je uit?
- Weg met het geweer.
- Doe het pistool weg.
Iedereen lacht.
- Beiden glimlachten.
- Ze glimlachten allebei.
Ik vroeg me af of je vandaag zou komen opdagen.
Maak je geen zorgen.
- Waarvoor interesseert u zich?
- Waarvoor interesseer je je?
- Waarvoor interesseren jullie je?
- Waarin ben je geïnteresseerd?
De klok stopte.
Haast je langzaam.
Stop met bewegen!
Het licht ging aan.
Ze haastte zich zodat ze niet te laat zou zijn.
Het faalde.
Geef niet op!
Je kunt waarschijnlijk wel raden wat er gaat gebeuren.
Tom wordt rood.
Kom je hoi zeggen?
We maken onszelf een beetje schoon.
...is voorbij.
We hebben het gered.
We kunnen hier weg.
Stop.
Achteruit.
Stop.
Achteruit.
Bereid je maar vast voor.
Laten we alles klaarzetten.
Ze is een laatkomer.
Ik ben bang.
Laten we ons haasten!
Het wordt donker buiten.
Ik heb een beslissing getroffen.
Maak het jezelf gemakkelijk.
- Ga opzij.
- Ga aan de kant.
De man bloosde.
Ze lachte.
Hij is ook oud geworden.
Hij heeft zich opgehangen.
Ga rechtop zitten.
- Luister!
- Hoor eens!
- Luister.
- Attentie, attentie allemaal!
- Zo is het.
- Dat klopt.
- Zo is het maar net!
Ga afkoelen!
- Ontspan u!
- Rustig.
- Kalmeer je.
- Rustig aan.
- Rustig maar.
- Hij studeert.
- Hij is aan het studeren.
Hij glimlachte.
Ik ben verkouden.
- Aan de kant.
- Ga aan de kant.
- Opzij.
- Opschuiven.
Bereid je voor.
Ik word ouder.
Word wakker!
- Kleed je uit.
- Trek je kleren uit.
Laat jezelf zien.
Laten we relaxen.
- Wegwezen.
- Ga weg.
We capituleerden.
- We hebben ons vrijwillig aangemeld.
- We hebben vrijwilligerswerk gedaan.
- We hebben ons als vrijwilliger aangemeld.
Ze zweetten.
- Ze zijn gestopt.
- Ze stopten.
Ze glimlachten.
- Ze hebben zich ontspannen.
- Zij hebben zich ontspannen.
- Ze ontspanden zich.
- Zij ontspanden zich.
Ze lachten.
Zij gaan akkoord.
Zoek dekking!
Stop daar.
Blijf gefocust.
Schuif op.
Blijf klimmen.
- Ik bekende.
- Ik heb bekend.
Verdedig jezelf.
- Pas goed op jezelf!
- Wees voorzichtig!
- Hou je haaks.