Translation of "Kochać" in Dutch

0.002 sec.

Examples of using "Kochać" in a sentence and their dutch translations:

Umiem kochać.

Ik kan liefhebben.

Trzeba kochać matkę.

Men moet zijn moeder liefhebben.

On musi cię kochać.

Hij moet van je houden.

Zawsze będę cię kochać.

Ik zal altijd van je houden.

Będę cię kochać na zawsze.

Ik zal altijd van je houden.

Nigdy nie przestałem cię kochać.

Ik ben altijd van je blijven houden.

Kochać i być kochanym to największe szczęście.

Beminnen en bemind worden is het grootste geluk.