Translation of "Święta" in Dutch

Święta wkrótce.

- Het is bijna kerst.
- Kerstmis komt eraan.

Wesołego Święta Dziękczynienia!

Fijne Thanksgiving!

Święta niedługo, nieprawdaż?

Kerst komt eraan, nietwaar?

Miałeś udane Święta?

- Heb je een leuke kerst gehad?
- Hebt u een leuke kerst gehad?
- Hebben jullie een leuke kerst gehad?

Czekam na Święta.

Ik kijk uit naar Kerstmis.

Dlaczego czekać na Święta?

Waarom wachten op Kerstmis?

Święta są niedługo, nieprawdaż?

Kerst komt eraan, nietwaar?

W święta państwowe wywieszamy flagi.

We hijsen de vlaggen op nationale feestdagen.

Bardzo chciałbym spędzić z tobą święta.

- Ik zou graag Kerstmis met je doorbrengen.
- Ik zou graag Kerstmis met u doorbrengen.
- Ik zou graag Kerstmis met jullie doorbrengen.

Chcę, żeby Tom był tu na Święta.

Ik wil dat Tom hier met Kerstmis is.

Tom zawsze pamięta o nas na Święta.

Tom denkt altijd aan ons met Kerstmis.

- Użyłem łyżki, którą Tom dał mi w ostatnie święta, do podania puddingu.
- Użyłam łyżki, którą Tom dał mi w ostatnie święta, do podania puddingu.

Ik gebruikte de lepel die Tom me vorige Kerstmis gaf om de pudding op te dienen.