Examples of using "Papà" in a sentence and their dutch translations:
Ik ga pap vermoorden.
Nee, papa.
Hallo papa!
- Wat doe je, papa?
- Wat ben je aan het doen, papa?
Hoe gaat het met je vader?
Ik hou van mijn vader.
Vraag het aan papa!
Papa is groot.
Nu is vader wakker.
- Papa is ongeduldig vandaag.
- Papa is vandaag ongeduldig.
Vertel het niet tegen papa.
Papa, waar ga je heen?
Fijne Vaderdag!
- Hij is haar vader.
- Hij is haar papa.
Dus ging ik naar pap toe.
Hij gelijkt erg op zijn vader.
Papa komt morgen thuis.
Tom is mijn vader.
Ach! Papa gaat naar China.
Mama is ouder dan papa.
Papa heeft een fototoestel voor me gekocht.
- Mijn vader belde net.
- Mijn pa belde net.
Paps, kijk, een ufo! Ja, het is een ufo!
Tom lijkt precies op zijn vader.
- Waarom is pap in de keuken?
- Waarom is mijn pa in de keuken?
Papa heeft een fototoestel voor me gekocht.
Waarom is mijn pa in de keuken?
Maar - sorry, papa - als kind haatte ik hem hiervoor.
Papa, waarom onweert het 's winters niet?
Mijn vader is niet thuis op het moment.
Dat is wat mijn vader altijd zegt.
Tom zou een goede vader zijn.
- Mijn vader kocht een modelvliegtuig voor mij met Kerstmis.
- Mijn vader heeft voor mij een modelvliegtuig gekocht voor Kerstmis.
Toen mijn vader thuiskwam, keek ik tv.
Mijn vader maakt iedere dag een wandeling.