Examples of using "Nála" in a sentence and their dutch translations:
Zij is ouder dan hij.
Ze is langer dan hij.
Ze woont bij hem.
Jij bent groter dan zij.
Hij heeft weinig geld bij zich.
- Hij is 3 jaar ouder dan zij.
- Hij is drie jaar ouder dan zij.
Ze is twee jaar ouder dan hij.
Wat heeft ze?
- Hij is 3 jaar ouder dan zij.
- Hij is drie jaar ouder dan zij.
Hij heeft niet minder dan tweeduizend yen bij zich.
Zij is veel zwaarder dan hij.
We bevestigden haar dood.
Een ocelot kan nog beter in het donker zien. Tijd om naar huis te gaan.
Ze heeft hulp nodig.