Examples of using "Házban" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben in het huis.
- Zij woont in een enorm huis.
- Ze woont in een gigantisch huis.
We wonen in een huis.
Hij woont in een enorm huis.
Ik ben in het huis.
Dat is het huis waar hij woont.
Ik woon in een oud huis.
Niemand woont in dit huis.
- Twee gezinnen leven in hetzelfde huis.
- Twee gezinnen wonen in hetzelfde huis.
Hij leefde in een afgelegen huis van het dorp.
Het vuur verspreidde zich in het huis.
In het huis wonen twee gezinnen.
Hij woont in een klein gerieflijk huis.
Dit is het huis waar hij geboren werd.
Het was aangenaam en warm in huis.
Ik bleef binnen omdat het regende.
Wie woont in dat huis?
Ze woont alleen in dit huis.
Het huis was doodstil.
Ik weet wie in dit huis woont.
- Ik weet wie in dit huis woont.
- Ik weet wie in dat huis woont.
merkte ik een hoek in haar huis op
Mijn tante woont in een eenzaam huis op de buiten.
Ik ben in het huis.
Naoko woont in dat witte huis.
Mijn vriend woont in dit huis.
- Twee gezinnen leven in hetzelfde huis.
- Twee families wonen in hetzelfde huis.
Dit huis heeft zes kamers.
het huis dat hij met zijn eigen handen heeft gebouwd.
maar dan wel in een leuk huis
Zij heeft in dat huis de broek aan.
Wij wonen in huis nummer vijftig, bij de supermarkt.
In dit huis heb ik gewoond, toen ik klein was.
Thuis is de vrouw de baas.
Je moet je vuile was niet buiten hangen.
Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen werpen.