Examples of using "Wahr" in a sentence and their dutch translations:
Dat kan waar zijn.
- Is het waar?
- Is dat zo?
- Is dat waar?
Treurig, maar waar!
Dromen komen uit.
Formidabel, niet?
Waar of niet waar?
Klopt.
Mijn droom is werkelijkheid geworden.
Dat kan niet waar zijn.
Keiko is vriendelijk, nietwaar?
Beide verhalen zijn waar.
- Soms komen dromen uit.
- Dromen worden soms waarheid.
Zijn verhaal is waar.
Dat is niet waar.
Is zijn verhaal waar?
Misschien is het waar.
Toms dromen kwamen uit.
Deze zin is waar.
Was haar verhaal waar?
Ook dat is waar.
Is er iets van waar?
Alles wat is uitgevonden, is waar.
Helaas is het waar.
Mooi weer, toch?
Was dat allemaal waar?
Je liegt, nietwaar?
Je kan niet dansen, of wel?
Tom is erg snel, vind je niet?
Het bleek waar te zijn.
- Een deel van zijn verhaal is waar.
- Een deel van haar verhaal is waar.
het kon niet waar zijn.
Zou het kunnen dat dat gerucht waar is?
Kan zijn verhaal waar zijn?
Jij kan toch typen?
Dromen worden niet altijd waar.
- De droom is waar geworden.
- De droom is werkelijkheid geworden.
- Je bent moe, niet?
- Je bent moe, nietwaar?
- Ik denk dat dat waar is.
- Ik denk dat het waar is.
Je houdt van Engels, niet?
- Is dat zo?
- Is dat waar?
Je weet iets, niet?
Tom is oplettend, nietwaar?
Tom is getrouwd, toch?
Mijn droom is werkelijkheid geworden.
Engels is moeilijk hè?
Wat je zegt is waar.
Jullie zijn Duitsers, toch?
Ik dacht dat het waar was.
- Het kan niet waar zijn.
- Dat kan niet waar zijn.
Een mooie zonsondergang, niet?
Het is van hem, nietwaar?
Dat is ook waar, of niet?
Het nieuws zou waar kunnen zijn.
- Dat is waar.
- Dat klopt.
Geen van beide was waar.