Examples of using "Schuh" in a sentence and their dutch translations:
Er zit een steentje in mijn schoen.
Deze schoen is een maat groter.
De hond heeft mijn schoen opgegeten.
Er zit een stukje kauwgom aan mijn schoen.
Er zit een steentje in mijn schoen.
- Iedereen weet waar de schoen wringt.
- Iedereen weet waar het schoentje wringt.
Ik heb in de brand mijn schoen verloren.
Van het gat in de kous weet alleen de schoen.
Deze schoen is een maat groter.
De schoen die één perfect past, knelt bij de ander. En zo heeft iedereen ook zijn maat van een bevredigend leven.