Examples of using "Rot" in a sentence and their dutch translations:
Rood past bij jou.
Je wordt rood.
Rood alarm!
Toms gezicht is rood.
Appels zijn rood.
- Je lippen zijn rood.
- Jouw lippen zijn rood.
- Jouw ogen zijn rood.
- Uw ogen zijn rood.
- Jullie ogen zijn rood.
Het signaal was rood.
- Het verkeerslicht werd rood.
- Het licht werd rood.
Deze appel is rood.
Ze was in het rood gekleed.
Het verkeerslicht werd rood.
Rood is beter.
Je bloost!
Appels zijn rood.
Kersen zijn rood.
Javier werd rood.
Javier wordt rood.
Tom werd rood.
Zij zijn rood.
Tom wordt rood.
Bloed is rood.
Het is rood.
Is het rood?
Hij werd rood.
Zij werd rood.
Hij werd rood van schaamte.
Haar wangen waren rood.
Tom draagt nooit rood.
De hond is rood.
Zijn ogen zijn rood.
De appel is rood.
Mijn potlood is rood.
Dit potlood is rood.
De kers is rood.
Het signaal was rood.
Het signaal was rood.
Mijn auto is rood.
Mijn favoriete kleur is rood.
Elke appel is rood.
Welke vrucht is rood?
De zon is rood.
De lucht was rood.
De appels zijn rood.
De bloem is rood.
Haar boek is rood.
De vogels zijn rood.
Het boek is rood.
Het huis is rood.
Is de appel rood?
De telefoon is rood.
Rood alarm!
Liever dood dan rood.
Je bloed is rood.
Haar gezicht was rood.
De bloemen zijn rood.
Haar nagels zijn rood.
Alle appels zijn rood.