Examples of using "Toms" in a sentence and their dutch translations:
Weet jij Toms telefoonnummer?
Maria is Toms vrouw.
Ken je Toms vader?
Heb jij Tom zijn adres?
Dit is Toms auto.
Mary is Toms vriendin.
Dit is Toms computer.
Toms echtgenote heet Maria.
Weet iemand Toms achternaam?
Toms sokken zijn vies.
Toms vader zit in de gevangenis.
Dit is Toms kamer.
Wie is de vriendin van Tom?
- Toms dood was een verrassing.
- Toms dood kwam onverwachts.
Kreeg je Toms bericht?
Toms hond viel Mary aan.
Toms auto heeft 100 paardenkrachten.
Weet jij wat Toms lievelingskleur is?
Is dat niet Toms dochter?
Ik ben Toms oudere broer.
Het is duidelijk de verantwoordelijkheid van Tom.
Toms portemonnee is bijna leeg.
Tom verkleurde.
Maria is Toms vrouw.
Toms favoriete film is Dumbo.
Toms dromen kwamen uit.
Dit is Toms kanarie.
Dit is Toms flat.
Hoe was Toms feestje?
De deur van Toms kamer was dicht.
- Wij zijn de ouders van Tom.
- Wij zijn Toms ouders.
Wat is Toms adres?
Is dat Tom z’n auto?
Toms verjaardag was gisteren.
Ik herkende Toms auto.
- Ik ken Toms weduwe.
- Ik ken de weduwe van Tom.
Dit is Toms boek.
Toms Frans is perfect.
Toms kamer is leeg.
- Ik ben Toms kamergenoot.
- Ik ben Toms kamergenote.
- Waar is Toms computer?
- Waar is de computer van Tom?
Toms handelingen zijn onvoorspelbaar.
Toms Frans verbetert zich.
Toms voorspelling was juist.
Toms strategie werkt.
John is Toms zoon.
Ze zochten Toms hulp.
- Ben jij Toms vriendin?
- Ben jij Tom zijn vriendin?
De toestand van Tom verslechterde.
Lees jij Toms blog?
Ik weet Toms geheim.
Waar is de auto van Tom?
Toms vader was Joods.
Ik ben Toms verloofde.
Dat is Toms kat.
- Dat paard is van Tom.
- Dat is Toms paard.
Toms bibliotheekpasje is niet meer geldig.
- Ik ben Toms vriendin.
- Ik ben Tom zijn vriendin.
Dat is de vader van Tom.
Dat is Toms huis.
Toms vliegtuig stortte neer.
Wij zijn Toms klaskameraadjes.
Ik ben de halfbroer van Tom.
Dit is Toms school.
- Toms ogen zijn blauw.
- Tom zijn ogen zijn blauw.
Dit is Toms mes.
Maria is Toms tweelingzus.
- Toms auto was in beslag genomen.
- Toms auto werd in beslag genomen.
Weet iemand Toms achternaam?
- Wie is Tom zijn vriendin?
- Wie is Toms vriendin?
Hij bewonderde Toms moed.
Toms bloedgroep is O-positief.
- Ik ben Toms stiefbroer.
- Ik ben de stiefbroer van Tom.
Het appartement van Thomas was klein.
Toms lichaam was gecremeerd.