Examples of using "Rad" in a sentence and their dutch translations:
Ik rijd graag met de fiets.
Mijn fiets is gestolen.
Ik heb veel gefietst.
Jij bent het vijfde wiel aan de wagen.
De pastor ging met de fiets.
We moeten niet proberen om het wiel opnieuw uit te vinden.
Jij bent het vijfde wiel aan de wagen.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Per fiets is de reis goedkoper.
Ze is helaas het vijfde wiel aan de wagen.
Mijn vader gaat met de fiets naar zijn werk.
- Ik zal je een fiets voor je verjaardag geven.
- Voor je verjaardag zal ik je een fiets geven.
Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.
Tom stapte op zijn fiets en reed weg.
Tom is echt het vijfde wiel aan de wagen.
Tom gaat doorgaans met de fiets naar school.
Mijn fiets is gestolen.
- Ik ben kwaad omdat iemand mijn fiets gestolen heeft.
- Ik ben boos omdat iemand mijn fiets heeft gestolen.
Ik ga liever lopen dan met de fiets.
Hoe kan ik voorkomen dat mijn fiets wordt gejat?
De meeste studenten hier gaan op de fiets naar school.
Hoe lang is het fietsen van hier naar jouw huis?
Tom zei dat hij niet wist waar Maria haar fiets had gekocht.
Ik fiets liever dan dat ik wandel.
Ik heb de fiets gisteren gerepareerd.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.
- Ik zal je een fiets voor je verjaardag geven.
- Voor je verjaardag zal ik je een fiets geven.
- Ik draag altijd een helm wanneer ik fiets.
- Ik heb altijd een helm op wanneer ik fiets.
- Wanneer ik fiets draag ik altijd een helm.
- Wanneer ik fiets heb ik altijd een helm op.
Per fiets is de reis goedkoper.
Ik ben met mijn fiets door de regen naar de tandarts gereden.
Hoe lang is het fietsen van hier naar jouw huis?
Haar fiets is beter dan de mijne.
Gaat hij te voet naar school of met de fiets?
Jij zot!
- Er zit zeker een vijs los?
- Ge zijt niet goed wijs.
- Ge hebt ze niet alle vijf.
- Ge zijt niet wel wijs.
- Jij zot!