Examples of using "Fahre" in a sentence and their dutch translations:
Ik rijd.
Rijd voorzichtig.
- Rij langzaam.
- Rij langzaam!
- Meer naar rechts rijden!
- Rij meer naar rechts!
Ik neem je mee.
Ik neem je mee.
- Rij langzaam.
- Rij langzaam!
Rij ik te hard?
Ik ski graag.
Ik rij een cabriolet.
Ik rijd graag met de fiets.
Ik rij niet vaak.
Ik vind het leuk om met de trein te gaan.
Ik ski vaak.
Ik rij naar Duitsland.
Ik breng je naar huis.
Wil je graag dat ik rij?
Ik ga vaak naar het buitenland.
Ik ga morgen naar Tokio.
Ik hou ook van skiën.
Ik vertrek overmorgen.
Ik ga overmorgen naar Boston.
Ik ga elke zomer naar het platteland.
Ik ga met de bus naar school.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Ik ga met de bus naar school.
Volgende maand vertrek ik naar Australië.
Ik rijd iedere dag naar Tokio.
Jij hebt gedronken. Ik rijd dus.
Ik ga terug naar huis voor kerst.
Ik ga met u naar Hannover.
Volgende week ga ik op vakantie.
Ik vertrek niet zonder jou.
Ik ga deze zomer naar Londen.
Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.
Ga verder met je verhaal.
Ik ga met de fiets naar het werk.
- Rij voorzichtig.
- Voorzichtig rijden.
Ik ga naar de kerk met de auto.
In de vakantie zal ik naar Frankrijk gaan.
De volgende week ga ik naar het Balatonmeer.
- Ik ga over drie weken op vakantie.
- Ik vertrek over drie weken op vakantie.
Ik ga met de fiets naar het werk.
- Gewoonlijk ga ik met de bus naar school.
- Ik ga gewoonlijk met de bus naar school.
Ik ga niet met de bus naar school.
Ik ga liever met de trein naar Amsterdam.
Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.
Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.
Ik ga gewoonlijk met de bus naar school.
Ik ga met de bus naar school.
Morgen ga ik met de auto naar Parijs.
In de zomer ga ik liever naar de bergen.
Ik ga elke zomer naar het platteland.
- Ik draag altijd een helm wanneer ik fiets.
- Ik heb altijd een helm op wanneer ik fiets.
- Wanneer ik fiets draag ik altijd een helm.
- Wanneer ik fiets heb ik altijd een helm op.
Ik ga met de auto naar een Japans restaurant.
Ik neem iedere dag de trein naar mijn werk.
Gewoonlijk ga ik met de bus naar school.
Ik ga naar Kyoto.
Ik reis volgende week naar New York.
- Ik vind het leuk om met de trein te reizen.
- Ik vind het leuk om met de trein te gaan.
Ik ski graag.
Neem een bus.
Ik vertrek volgende week naar Vancouver om mijn zus te zien.
Morgen ga ik naar Parijs.
Ik fiets liever dan dat ik wandel.
Vanochtend heb ik de trein die ik normaal neem gemist.
Ik ga met u naar Hannover.
Ga alsjeblieft verder met je verhaal.
Ik ga elk jaar.
Mijn auto is een Ford, net als de uwe.
Kalmte zal je redden.