Translation of "Fortgehen" in Dutch

0.002 sec.

Examples of using "Fortgehen" in a sentence and their dutch translations:

Lasst uns fortgehen.

- We moeten vertrekken.
- We moeten gaan.

Sie werden gleich fortgehen.

Ze staan op het punt weg te gaan.

Ich werde niemals fortgehen.

Ik zal nooit weggaan.

Willst du heute fortgehen?

- Wil je vandaag vertrekken?
- Willen jullie vandaag gaan?

- Du darfst gerade jetzt nicht fortgehen.
- Ihr dürft gerade jetzt nicht fortgehen.
- Sie dürfen gerade jetzt nicht fortgehen.

Je moet nu niet vertrekken.

Sie werden am Fortgehen sein.

Ze staan op het punt weg te gaan.

Du musst nicht gleich fortgehen.

- Je hoeft niet meteen te gaan.
- Je hoeft niet nu meteen weg te gaan.

- Ich werde niemals weggehen.
- Ich werde niemals fortgehen.

Ik zal nooit weggaan.

- Entschuldigen Sie mich bitte, ich muss los.
- Verzeihung, ich muss fortgehen.

Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.

Fortgehen heißt ein wenig sterben; wer aber stirbt, der geht auf ewig fort.

Weggaan is een beetje doodgaan, maar doodgaan is meer dan weggaan.