Examples of using "Fortgehen" in a sentence and their dutch translations:
- We moeten vertrekken.
- We moeten gaan.
Ze staan op het punt weg te gaan.
Ik zal nooit weggaan.
- Wil je vandaag vertrekken?
- Willen jullie vandaag gaan?
Je moet nu niet vertrekken.
Ze staan op het punt weg te gaan.
- Je hoeft niet meteen te gaan.
- Je hoeft niet nu meteen weg te gaan.
Ik zal nooit weggaan.
Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.
Weggaan is een beetje doodgaan, maar doodgaan is meer dan weggaan.