Translation of "Willst" in Dutch

- Wie du willst.
- Wie du willst!

- Zoals je wilt.
- Wat je wil.

- Ganz wie du willst.
- Mach, was du willst.
- Mache, was du willst.
- Tu, was du willst.
- Wie du willst.

- Doe wat je wilt.
- Doe wat je wil.

- Willst du meine benutzen?
- Willst du meins benutzen?
- Willst du meinen benutzen?

Wil je de mijne gebruiken?

- Mach, was du willst.
- Mache, was du willst.
- Tu, was du willst.

- Doe wat je wilt.
- Doe wat je wil.
- Doe wat ge wilt.
- Doe wat u wil.
- Doe wat je goed lijkt.

- Willst du mitkommen?
- Willst du nicht mit mir mit?
- Willst du nicht mitkommen?

Wil je niet met me mee?

- Mach, was du willst.
- Mache, was du willst.

- Doe wat je wilt.
- Doe wat je wil.
- Doe wat ge wilt.

- Willst du nicht ausgehen?
- Willst du nicht rausgehen?

Wilt ge naar buiten gaan?

- Mache, was du willst.
- Tu, was du willst.

- Doe wat ge wilt.
- Doe wat je goed lijkt.

Willst du gehen?

Wil je gaan?

Wie du willst!

Wat je wil.

Wenn du willst.

Als je wilt.

Willst du's wissen?

- Wil je het weten?
- Wil je weten?

Willst du spielen?

Wil je spelen?

Willst du lesen?

Wil je lezen?

Was willst du?

Wat wil je?

Willst du irgendetwas?

- Wil je iets?
- Wilt u iets?
- Willen jullie iets?

Willst du tanzen?

Wil je dansen?

Willst du mitkommen?

Wil je meekomen?

Willst du Salat?

Wil je salade?

Willst du Schläge?

Wil je een pak rammel?

Willst du Beweise?

Wil je bewijzen?

Wie du willst.

- Zoals je wilt.
- Je zegt het maar.
- Wat jij wilt.
- Wat je wil.

Willst du Tee?

Wil je thee?

Willst du Milch?

Wil je melk?

- Willst du gar nicht gehen?
- Willst du nicht gehen?

- Wil je niet gaan?
- Wilt u niet gaan?
- Willen jullie niet gaan?

- Was willst du damit sagen?
- Worauf willst du hinaus?

Wat probeer je te zeggen?

- Willst du mich heiraten?
- Willst du meine Frau werden?

Wil je met me trouwen?

- Mit wem willst du sprechen?
- Wen willst du sprechen?

Met wie wil je praten?

- Willst du nicht mit mir mit?
- Willst du nicht mitkommen?

Wil je niet met me mee?

- Willst du das echt machen?
- Willst du das echt tun?

- Wil je dat echt doen?
- Wil je dit echt doen?
- Wilt u dit werkelijk doen?

- Sag mir was du willst.
- Erzähle mir, was du willst.

Zeg me wat je wil.

- Welche CD willst du anhören?
- Welche CD willst du hören?

Welke cd wil je beluisteren?

- Willst du mit mir gehen?
- Willst du mit mir geh'n?

Wil je met me mee?

- Willst du es jetzt sehen?
- Willst du das nun sehen?

Wil je het nu zien?

- Komm, wann du willst.
- Komm einfach, wann immer du willst.

- Kom wanneer ge maar wilt.
- Kom wanneer je wilt.

- Willst du es einmal anfassen?
- Willst du es einmal berühren?

Wil je het eens aanraken?

Du willst speerfischen gehen?

Oké, dus je wilt speervissen.

Du willst also hochklettern.

Oké, dus je wilt de kliffen beklimmen.

Du willst also rennen?

Dus we gaan rennen?

Willst du einen Fruchtsaft?

- Wilt ge fruitsap?
- Wil je fruitsap?
- Wil je een vruchtensap?

Worauf willst du hinaus?

- Waar wil je heen?
- Waar willen jullie heen?
- Waar wilt u heen?

Iss, was du willst!

Eet waar je zin in hebt.

Willst du nicht mitkommen?

Kom je niet mee met mij?

Willst du mich heiraten?

Wil je met me trouwen?

Willst du mich umbringen?

Wil je me vermoorden?

Wo willst du hin?

Waar gaan jullie naartoe?

Du willst mir helfen.

Jij wil me helpen.

Du willst mich umbringen.

Je wilt me doden.

Willst du etwas essen?

Wil je iets eten?

Mach, was du willst.

Doe wat je wil.

Willst du das tun?

Wil jij dit doen?

Du willst das hier?

- Wil je dit?
- Wilt u dit?
- Willen jullie dit?

Willst du es sehen?

Wil je het zien?

Tu, was du willst.

Doe wat je wil.

Willst du mal probieren?

Wil je het eens proberen?

Willst du eine Limo?

Wil je een frisdrank?

Willst du’s mal probieren?

Wil je het proberen?

Willst du reich sein?

Wil je rijk zijn?

Mache, was du willst.

Doe wat ge wilt.

Was willst du denn?

Wat wilt ge dan?

Willst du etwas sagen?

Zou je iets willen zeggen?

Willst du es jetzt?

Wil je het nu hebben?

Willst du’s mal versuchen?

Wil je het proberen?

Willst du das wiederholen?

Wil je dat herhalen?

Willst du reich werden?

Wil je rijk worden?

Was willst du noch?

Wat wil je nog meer?

Willst du mehr hören?

Wil je meer horen?

Willst du etwas Kuchen?

Wil je een stuk taart?

Nimm, was du willst.

Pak maar wat je wilt.

Wo willst du essen?

Waar wil je eten?